ECLI:NL:RBMNE:2022:225

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
26 januari 2022
Zaaknummer
16.027467.21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereiding van moord, poging tot doodslag en bedreiging met een mes

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 januari 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan de voorbereiding van moord, poging tot doodslag en bedreiging. De verdachte heeft op 29 januari 2021 in Driebergen-Rijsenburg geprobeerd [slachtoffer 1] van het leven te beroven door hem met een mes in de buik te steken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met opzet handelde, maar sprak hem vrij van de poging tot moord omdat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte raad. De rechtbank achtte de poging tot doodslag wel bewezen en legde hiervoor een gevangenisstraf van vier jaar op.

Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de voorbereiding van moord op [slachtoffer 2]. Hij heeft op dezelfde dag met een mes naar de woning van [slachtoffer 2] gegaan en hem bedreigd met de woorden 'ik maak je dood'. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich hiermee schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor moord.

Tot slot heeft de verdachte in de periode van 28 juli 2019 tot en met 25 augustus 2019 [slachtoffer 3] meerdere keren bedreigd via WhatsApp. De rechtbank heeft ook deze bedreigingen bewezen verklaard. De rechtbank heeft de verdachte ter beschikking gesteld met voorwaarden, waaronder tbs met voorwaarden en een vrijheidsbeperkende maatregel, om de kans op herhaling te verkleinen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.027467.21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 26 januari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1973] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] te [woonplaats] ,
gedetineerd in de P.I. Nieuwegein,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 14 april 2021, 7 juni 2021, 29 september 2021, 22 december 2021 en 12 januari 2022. De zaak is inhoudelijk behandeld op 12 januari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.P. Altena en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. V.A. van Biljouw, advocaat te Breukelen, alsmede de benadeelde partijen en hun raadsman, mr. J. Bredius, advocaat te Zeist, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
feit 1:primair: op 29 januari 2021 te Driebergen-Rijsenburg [slachtoffer 1] heeft geprobeerd opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade van het leven te beroven door met een mes in de buik te steken;
subsidiair: [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht;
meer subsidiair: heeft geprobeerd [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
feit 2:primair: op 29 januari 2021 te Driebergen-Rijsenburg ter voorbereiding op de moord op [slachtoffer 2] opzettelijk een (groot) mes voorhanden heeft gehad en naar de woning van [slachtoffer 2] is gegaan en tegen hem heeft geschreeuwd ‘ik maak je dood’;
subsidiair: [slachtoffer 2] heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht;
feit 3:in de periode van 28 juli 2019 tot en met 25 augustus 2019 te Driebergen-Rijsenburg [slachtoffer 3] heeft bedreigd.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is om tot een bewezenverklaring te komen van de onder feit 1 impliciet primair tenlastegelegde poging tot moord. Wel acht hij de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag te bewijzen. Volgens de officier van justitie is daarbij sprake van vol opzet van verdachte op de dood van aangever. Ook het onder feit 2 primair en het onder feit 3 ten laste gelegde acht de officier van justitie wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de onder feit 1 impliciet primair tenlastegelegde poging tot moord. Ten aanzien van de onder feit 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank. Daarbij merkt de raadsman op dat slechts sprake is van voorwaardelijk opzet en niet van vol opzet.
Ten aanzien van feit 2 primair heeft de raadsman vrijspraak bepleit. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat geen sprake is van een strafbare voorbereidingshandeling, omdat verdachte geen opzet heeft gehad op het gronddelict moord. Verdachte kwam bij aangever aan de deur om te praten, niet om hem om het leven te brengen. Ten aanzien van het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
Ook met betrekking tot feit 3 refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Partiële vrijspraak impliciet primair tenlastegelegde poging tot moord
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat sprake was van voorbedachte raad en spreekt verdachte daarom vrij van de onder feit 1 primair impliciet ten laste gelegde poging tot moord.
Bewijsmiddelen impliciet subsidiair tenlastegelegde poging tot doodslag
Verdachte heeft voor zover het hierna door de rechtbank bewezen wordt verklaard bekend dat hij aangever met een mes in de buik heeft gestoken. De rechtbank stelt vast dat door de raadsman van verdachte geen vrijspraak is bepleit. Onder deze omstandigheden zal de rechtbank met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met onderstaande opsomming van de bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 12 januari 2022;
  • een proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] van 11 februari 2021, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , pagina 116 tot en met 119;
  • een letselrapportage Forensische Geneeskunde GGD regio Utrecht van 1 februari 2021, betreffende [slachtoffer 1] , opgemaakt door M.J. Hondius, AIOS forensische geneeskunde, onder supervisie van J. Verweij, forensisch arts GGD regio Utrecht, pagina 134 tot en met 141.
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag is vereist dat verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte aangever met kracht met een mes in de linkerzijde van de buik heeft gestoken. Naar algemene ervaringsregels had dit tot de dood van aangever kunnen leiden. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat zich in de buik vitale organen bevinden. Door te handelen zoals verdachte heeft gedaan, is de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel bij aangever ontstaan. De rechtbank is van oordeel dat de door verdachte verrichte handelingen – te weten het met kracht steken in de buik van aangever – naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het gevolg – de dood van aangever – dat het niet anders kan dan dat verdachte die kans heeft aanvaard. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair ten laste gelegde, te weten een poging tot doodslag, heeft begaan.
Ten aanzien van feit 2
Bewijsmiddelen [1]
De aangifte door [slachtoffer 2]
Op 29 januari 2021 was ik thuis te [woonplaats] en ik hoorde de deurbel. Ik zag toen ik opendeed mijn ex-zwager [verdachte] staan. Ik hoorde dat [verdachte] mij meerdere keren naar buiten probeerde te praten. Ik zag en hoorde dat [verdachte] helemaal doordraaide. Hij begon te schreeuwen. Ik zag dat hij uit zijn binnenzak met zijn rechterhand een mes pakte. Ik zag dat hij mij wilde aanvallen. Ik hoorde hem roepen ‘ik maak je dood’ in de Turkse taal. Op dit moment stond [verdachte] op 3 meter afstand van mij. [2] Op het moment dat [verdachte] dit riep maakte hij hierop stekende bewegingen met het mes in mijn richting. Ik kon nog net op tijd de deur voor zijn neus dichtgooien. [verdachte] maakte daarna nog stekende bewegingen richting de deur en trapte op de deur. Als ik de deur niet had dichtgegooid, had [verdachte] mij neergestoken. Hij heeft mij ook al weken daarvoor bedreigd met de dood. [3]
De verklaring van [slachtoffer 3]
Op 29 januari 2021 zei [verdachte] : ‘ik wil dat je broer binnen 5 minuten naar mij toekomt’. Hij zei: ‘Ik ga zo naar de [naam] en ik ga 7 personen van jouw familie doodmaken.’ [4]
De verklaring van [getuige]
Op 29 januari 2021 werd ik gebeld door [A] , de dochter van [verdachte] . [5] Ze vertelde mij dat ze haar vader gesproken had en dat hij haar letterlijk had gezegd: Ik ging om je ooms te vermoorden. Ook heeft hij ongeveer drie weken geleden tegen [B] , zijn oudste dochter, gezegd dat hij een wapen had gekocht om hun ooms te vermoorden. [6]
De verklaring van [slachtoffer 1]
Ik heb [verdachte] stevig vastgehouden, niet zachtjes. [verdachte] zei tegen mij: “als hij niet eet, eet
jij.” Daarmee bedoelde hij: dan wordt jij gestoken. Hij bedoelt als hij niet doodgaat, dan ga jij dood. [7]
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 29 januari 2021 tegen verschillende personen heeft gezegd dat hij van plan was aangever en/of familieleden van aangever te vermoorden. Verdachte is vervolgens op diezelfde dag met een mes naar de woning van aangever vertrokken. Hij heeft daar met een mes in zijn handen, dat voor aangever zichtbaar was, de woorden ‘ik maak je dood’ tegen aangever geroepen. Hiermee heeft hij zich in niet mis te verstane woorden uitgelaten over het doel van zijn bezoek. Dat het neersteken van [slachtoffer 2] het doel van zijn bezoek was, wordt daarna nog bevestigd door de woorden die hij tegen [slachtoffer 1] zegt na de confrontatie met [slachtoffer 2] . Gelet op het bovenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat het voorhanden hebben van het mes, in combinatie met de door verdachte geuite bewoordingen, naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als voorbereidingshandelingen die bestemd zijn geweest tot de moord op [slachtoffer 2] .
Ten aanzien van feit 3
Bewijsmiddelen
Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend en door de raadsman van verdachte is geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden zal de rechtbank met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met onderstaande opsomming van de bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 12 januari 2022;
  • een proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 3] , opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] op 16 februari 2021, pagina 165 tot en met 173;
  • een proces-verbaal van bevindingen van 17 maart 2021, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , pagina 207 tot en met 221.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte het onder feit 3 ten laste gelegde, te weten een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, heeft begaan.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1. primair (impliciet subsidiair ten laste gelegde)
op 29 januari 2021 te Driebergen-Rijsenburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] met kracht met een mes in de linkerzijde van de buik heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 primair
op 29 januari 2021 te Driebergen-Rijsenburg, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten de moord op [slachtoffer 2] (art. 289 Sr), opzettelijk een groot mes, bestemd tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden heeft gehad, terwijl hij naar de woning van die [slachtoffer 2] is gegaan en heeft geprobeerd die [slachtoffer 2] te overtuigen om zijn, [slachtoffer 2] , woning te verlaten en tegen die [slachtoffer 2] heeft geschreeuwd “ik maak je dood”;
3
op tijdstippen gelegen in de periode van 28 juli 2019 tot en met 25 augustus 2019 te Driebergen-Rijsenburg, telkens [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door meerdere WhatsAppberichten naar die [slachtoffer 3] te sturen met daarin de tekst
- op 28 juli 2019 om 03:06 uur “Weet je hoe ik naar mensen een bericht ga sturen nou dat ik de kogel midden in jullie gezicht terecht zal laten komen. Jullie hebben mij helemaal door laten draaien” en
- op 28 juli 2019 om 03:41 uur “Zojuist heb ik naar nog iemand geschreven dat ik de kogel niet in diens gezicht maar ik in het hart zal schieten” en
- op 25 augustus 2019 om 20:31 uur, “Als je mij zo goed zou kennen dan zou je ook weten hoe rancuneus ik ben en dat ik niet zal rusten voordat ik wraak heb genomen. Ik schrijf je dit niet om je verdriet aan te doen maar om te vragen wat je probleem met mij is/was dat moet je zeggen en niemand in bescherming nemen want anders zul je veel verdriet hebben en niet zo’n beetje ook”.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van het onder feit 1 primair impliciet subsidiair bewezenverklaarde:
poging tot doodslag;
ten aanzien van feit 2 primair:
voorbereiding van moord;
ten aanzien van feit 3:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van vijf jaren, met aftrek van het voorarrest,
- de terbeschikkingstelling van verdachte onder de voorwaarden zoals opgenomen in het reclasseringsadvies van 31 december 2021;
- oplegging van de maatregel van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
De officier van justitie heeft hierbij rekening gehouden met het advies van de psychiater en de psycholoog dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is. De officier van justitie heeft voorts gevorderd de tbs-maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte lang genoeg in detentie heeft gezeten en dat hij behandeling nodig heeft. De raadsman heeft daarom verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen en verdachte in het kader van een voorwaardelijke straf klinisch dan wel ambulant te laten behandelen. Volgens de raadsman zal een fors voorwaardelijk deel verdachte voor een misstap behoeden. Indien de rechtbank dat noodzakelijk acht, kunnen daaraan bijzondere voorwaarden worden verbonden. Er hoeft niet naar zwaardere middelen zoals een tbs-maatregel te worden gegrepen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door [slachtoffer 1] met een mes in zijn buik te steken, waarbij het slachtoffer ernstig letsel heeft opgelopen. Het slachtoffer is aan de steekverwonding in zijn buik geopereerd. Door zijn handelen heeft verdachte op zeer grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] is ernstig gewond geraakt en de fysieke en psychische gevolgen zijn groot voor hem. Het feit heeft ook grote impact gehad op de zoon van [slachtoffer 1] die erbij aanwezig was. Dit blijkt uit de slachtofferverklaring die op de zitting is voorgelezen. Behalve de impact van het feit op het slachtoffer en zijn familie, dragen misdrijven als deze ook bij aan algemene gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij.
Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het begaan van voorbereidingshandelingen van moord op zijn ex-zwager [slachtoffer 2] door met een mes naar de woning van [slachtoffer 2] te gaan. Uit de op de zitting voorgelezen slachtofferverklaring volgt dat deze gebeurtenis een grote impact heeft gehad op [slachtoffer 2] , die op dat moment voor zijn leven heeft gevreesd en ook lange tijd daarna nog last heeft gehad van de psychische gevolgen. De rechtbank rekent dit verdachte ernstig aan. Dergelijke strafbare feiten hebben daarnaast voor de rechtsorde zeer schokkend karakter.
Daarnaast heeft verdachte gedurende ongeveer een maand zijn ex-echtgenote [slachtoffer 3] bedreigd door haar WhatsAppberichten te sturen. Dit heeft een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster en haar kinderen, zoals blijkt uit de op de zitting voorgelezen slachtofferverklaring.
Alle feiten betreffen zeer ernstige feiten waardoor de slachtoffers met recht zeer angstig zijn geworden voor verdachte.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 20 maart 2021, waaruit blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaren niet is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het psychiatrisch rapport van 18 augustus 2021, opgesteld door J.C. Laheij, psychiater. Daaruit blijkt dat bij verdachte sprake is van een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke, vermijdende en borderline trekken, een depressieve stoornis en een stoornis in het gebruik van cannabis. Mr. drs. R.A. Sterk, psycholoog, concludeert in het psychologisch rapport van 27 juli 2021 dat sprake is van een depressieve stoornis met psychotische kenmerken, van een stoornis in cannabisgebruik en van een persoonlijkheidsstoornis met borderline trekken.
Zowel de psycholoog als de psychiater zijn van oordeel dat de genoemde stoornissen ook aanwezig waren ten tijde van de poging doodslag op [slachtoffer 1] en adviseren om dit feit verminderd aan verdachte toe te rekenen.
De psychiater en de psycholoog schatten de kans op herhaling in als matig verhoogd en adviseren – gezien de aard en ernst van de geconstateerde psychische problematiek – een klinische behandeling. Beiden vermelden daarbij dat het van belang is dat verdachte niet de mogelijkheid moet hebben om zich te onttrekken aan een behandeling en dat daarom een behandeling als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf niet is aangewezen. De psycholoog en de psychiater adviseren een behandeling in het kader van een zorgmachtiging.
De rechtbank heeft vervolgens kennisgenomen van een e-mail van de officier van justitie van 28 september 2021 met de mededeling dat er een negatieve medische verklaring is gekomen bij de voorbereiding van de zorgmachtiging voor verdachte. In de e-mail is de conclusie van de medische verklaring opgenomen waarin onder meer het volgende staat:
  • Er is geen indicatie voor een zorgmachtiging omdat verdachte gemotiveerd en weloverwogen tegenover klinische behandeling staat. Vrijwillige zorg zou mogelijk moeten zijn, maar wel binnen de forensische psychiatrie en niet binnen de reguliere GGZ.
  • Vanwege de ernst van de verdenking is het beter om zekerheid in te bouwen voor continuïteit van de zorg door deze te laten plaatsvinden binnen reclasseringstoezicht, gelet op de mogelijkheid van tekortschietende motivatie.
  • Zorg binnen het kader van een strafrechtelijke maatregel maakt zorg binnen de forensische psychiatrie mogelijk en dit lijkt ook gepast gezien de ernst van de verdenking en de voorgeschiedenis (eerdere poging doodslag in 1999 – 2000). Er moet rekening worden gehouden dat behandeling waarschijnlijk op den duur ook ambulant plaats zal vinden en dan kan binnen de forensische zorg beter gekeken worden naar de risico’s en gevaren in de thuissituatie.
Uit de e-mail volgt dat de geneesheer-directeur van Altrecht zich aansluit bij het bovenstaande.
Vervolgens is op 31 december 2021door M.F. Witlox (reclasseringsmedewerker) een reclasseringsadvies (maatregelenrapport) opgesteld waar de rechtbank kennis van heeft genomen. In dit rapport is positief geadviseerd over oplegging aan verdachte van een tbs met de volgende voorwaarden:
- geen strafbaar feit plegen;
- meewerken aan reclasseringstoezicht;
- meewerken aan time-out;
- niet naar het buitenland;
- opname in een zorginstelling;
- ambulante behandeling;
- begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
- drugsverbod;
- alcoholverbod;
- contactverbod;
- locatieverbod (met elektronische monitoring);
- meewerken aan schuldhulpverlening.
De reclassering adviseert daarnaast het opleggen van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht).
Gevangenisstraf
Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op de ernst van de feiten, slechts een langdurige gevangenisstraf passend als vergelding voor het leed dat de slachtoffers is aangedaan. De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur van de straf gelet op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Bij veroordelingen voor poging tot doodslag door te steken met een mes, zonder recidive op het gebied van geweldsdelicten, wordt doorgaans een gevangenisstraf van ongeveer twee tot drie jaar opgelegd. Nu verdachte daarnaast ook schuldig is bevonden aan voorbereiding van moord en bedreiging, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, een passende straf is. Om redenen zoals hiervoor weergegeven wijkt de rechtbank wijkt af van de eis van de officier van justitie. Voorts heeft de rechtbank mede gelet op de omstandigheid dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van de feiten. Ook kan daarmee de behandeling van verdachte eerder aanvangen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Tbs-maatregel
Gezien de adviezen van psycholoog en psychiater neemt de rechtbank hun conclusie dat het noodzakelijk is dat verdachte wordt behandeld voor zijn persoonlijkheidsstoornis over en maakt die tot de hare.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld binnen welk kader die hulpverlening moet en kan worden geboden.
Gelet op de hiervoor genoemde adviezen is de rechtbank van oordeel dat oplegging van de tbs-maatregel met voorwaarden passend en noodzakelijk is. De rechtbank heeft haar beslissing in het bijzonder gebaseerd op de inhoud van de hiervoor genoemde rapporten, de negatieve medische verklaring en de ernst van de feiten.
Aan de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van tbs is voldaan. De bewezenverklaarde feiten onder 1 en 2 zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld. Ook bestonden bij verdachte tijdens het begaan van de bewezen verklaarde feiten ziekelijke stoornissen van de geestvermogens. De psycholoog en de psychiater hebben enkel gerapporteerd ten aanzien van het onder feit 1 bewezenverklaarde, maar naar het oordeel van de rechtbank kan – gelet op de aard van de stoornissen – worden geconcludeerd dat het onder feit 2 bewezenverklaarde is begaan onder invloed van de vastgestelde stoornissen.
Verder is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke vereiste dat de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist. Daartoe is redengevend hetgeen de rapporteurs naar voren hebben gebracht over de persoonlijkheidsstoornissen van verdachte en het daarmee samenhangende recidiverisico. Het is niet verantwoord verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. Alleen de tbs-maatregel met voorwaarden biedt naar het oordeel van de rechtbank voldoende zekerheid dat verdachte daadwerkelijk zal worden behandeld en de kans op recidive zal worden ingeperkt. Het risico op onttrekking aan behandeling wordt daarmee ingeperkt en er is sprake van continuïteit van de zorg met reclasseringstoezicht. Het opleggen van een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf met oplegging van bijzondere voorwaarden volstaat naar het oordeel van de rechtbank niet om het recidivegevaar in voldoende mate te verminderen. Het risico dat verdachte dan onbehandeld terugkeert in de maatschappij is dan te groot. Indien verdachte immers (een van) de voorwaarden zou overtreden en het voorwaardelijke strafdeel ten uitvoer zou worden gelegd, vervallen de daaraan gekoppelde bijzondere voorwaarden en daarmee de behandeling van verdachte.
De rechtbank zal de in het advies van de reclassering genoemde voorwaarden aan de tbs verbinden. De verdachte heeft verklaard dat hij zich aan de gestelde voorwaarden zal houden. De rechtbank zal vanwege het geconstateerde herhalingsgevaar bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Duur van de tbs met voorwaarden
De rechtbank overweegt dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd terzake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
38z-maatregel
Om het recidivegevaar in te perken, kan een maatregel tot vrijheidsbeperking en gedragsbeïnvloeding als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht worden opgelegd. Deze maatregel houdt in dat verdachte zich na de afsluiting van de tbs met voorwaarden aan vrijheidsbeperkende en gedragsbeïnvloedende maatregelen dient te houden en zich moet conformeren aan langdurig toezicht door de reclassering, zodat het risico op herhaling wordt geminimaliseerd.
Aan de voorwaarden voor oplegging van deze maatregel is naar het oordeel van de rechtbank voldaan, omdat een tbs met voorwaarden wordt opgelegd. Daarnaast is naar het oordeel van de rechtbank de oplegging van de maatregel in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen en goederen, gelet op het in de rapportages geschatte hoge risico op geweldsdelicten. De reclassering adviseert daarnaast de oplegging van deze maatregel. De rechtbank zal daarom de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel opleggen.

9.BESLAG

Verbeurdverklaring
De rechtbank zal het in beslag genomen voorwerp, te weten het mes, verbeurd verklaren. Met behulp van dit voorwerp is het onder feit 1 en 2 bewezen verklaarde begaan.
Teruggave aan verdachte
De rechtbank zal teruggave gelasten aan verdachte van de in beslag genomen voorwerpen, te weten de broek, de trui, de schoenen, de jas, de computer en de twee telefoons (Nokia en Samsung).

10.BENADEELDE PARTIJEN

10.1
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 35.595,20. Dit bedrag bestaat uit € 20.595,20 materiële schade en € 15.000,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder feit 1 ten laste gelegde.
10.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Indien de rechtbank van oordeel is dat het bedrag aan immateriële schade moet worden gematigd, refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de hoogte van het toe te wijzen bedrag.
10.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de immateriële schade te matigen. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat in de onderbouwing van de vordering aansluiting is gezocht bij een uitspraak die niet vergelijkbaar is met onderhavige zaak.
De ziektekosten zouden volgens de raadsman moeten worden afgewezen. De kosten worden bij een veroordelend vonnis al vergoed door de zorgverzekering. Indien de zorgverzekering de ziektekosten niet uitkeert, dan ligt de gang naar de civiele rechter open. Er mag geen voorschot worden genomen op de uitkomst daarvan.
De reiskosten komen volgens de raadsman niet voor vergoeding in aanmerking, omdat de kosten niet een rechtstreeks gevolg van het delict zijn. De raadsman heeft geen opmerkingen gemaakt ten aanzien van de posten kleding, ziekenhuisvergoeding en psycholoog.
10.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de schade met betrekking tot de kleding, de reiskosten naar de zitting, waar benadeelde een slachtofferverklaring heeft laten voorlezen, de ziekenhuisvergoeding en de kosten voor de psycholoog rechtstreeks voortvloeien uit het onder 1 bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal de schade ten aanzien van deze posten daarom tot een bedrag van € 545,77 toewijzen.
De rechtbank zal de gevorderde reiskosten in verband met het getuigenverhoor bij de rechter-commissaris afwijzen. Deze kosten hadden gedeclareerd moeten worden bij de rechter-commissaris. Voor vergoeding van deze kosten bestaat daarom geen basis.
Met betrekking tot de gevorderde ziektekosten staat onvoldoende vast of dit nu wel of niet wordt vergoed door de verzekeraar. De onderbouwing van de benadeelde partij is daarvoor onvoldoende duidelijk en niet compleet. De benadeelde partij en de verdediging zijn daardoor nog onvoldoende in de gelegenheid geweest om naar voren te brengen wat zij voor en tegen de vordering kunnen aanvoeren en daar is in dit strafproces nu geen gelegenheid meer voor. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank waardeert deze schade, gelet op wat er in vergelijkbare strafzaken aan vergoeding is toegewezen, op € 10.000,00. De rechtbank acht daarbij mede van belang de medische behandeling die het slachtoffer heeft moeten ondergaan, de grote littekens die het slachtoffer aan de operatie van zijn verwondingen heeft overgehouden en de psychische gevolgen voor het slachtoffer. De benadeelde partij wordt in het resterende bedrag niet-ontvankelijk verklaard.
Totaal
De rechtbank zal de vordering tot een bedrag van € 10.545,77 toewijzen.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 10.545,77, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 29 januari 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 87 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
10.2
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 7.072,50. Dit bedrag bestaat uit € 4.572,50 materiële schade en € 2.500,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder feit 2 ten laste gelegde.
10.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Indien de rechtbank van oordeel is dat het bedrag aan immateriële schade moet worden gematigd, refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de hoogte van het toe te wijzen bedrag.
10.2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schade moet worden afgewezen, omdat niet duidelijk is waarom de verlofuren zijn opgenomen. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat het bedrag slechts voor de helft kan worden toegewezen, omdat belasting wordt geheven over uitbetaalde vrije dagen.
10.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De benadeelde partij heeft € 4.572,50 aan opgenomen verlofuren gevorderd. De verdediging heeft betwist dat het voor de benadeelde partij noodzakelijk was om verlofuren op te nemen in plaats van zich ziek te melden. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat benadeelde partij de gevorderde schade heeft geleden omdat niet is komen vast te staan dat verlofuren opgenomen moesten worden. De onderbouwing van de benadeelde partij is daarvoor onvoldoende duidelijk en niet compleet. De benadeelde partij en de verdediging zijn daardoor nog onvoldoende in de gelegenheid geweest om naar voren te brengen wat zij voor en tegen de vordering kunnen aanvoeren en daar is in dit strafproces nu geen gelegenheid meer voor. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Immateriële schade
Van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Uit de onderbouwing van de vordering blijkt dat door de psycholoog PTSS bij de benadeelde partij is vastgesteld. Daarom komt de schade voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank waardeert deze schade, gelet op wat er in vergelijkbare strafzaken aan vergoeding is toegewezen, op € 1.500,00. De benadeelde partij wordt in het resterende bedrag niet-ontvankelijk verklaard.
Totaal
De rechtbank zal de vordering tot een bedrag van € 1.500,00 toewijzen.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.500,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 29 januari 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 25 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
10.3
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 3.000,00, bestaande uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder feit 3 ten laste gelegde.
10.3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat aannemelijk is dat de benadeelde partij psychische schade heeft geleden als gevolg van het bewezen verklaarde. Hij vordert daarom toewijzing van de vordering, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag niet in verhouding staat tot de verdenking. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat in de onderbouwing van de vordering aansluiting is gezocht bij een uitspraak die niet vergelijkbaar is met onderhavige zaak.
10.3.3
Het oordeel van de rechtbank
Immateriële schade
Immateriële schade komt slechts voor vergoeding in aanmerking indien de benadeelde partij in zijn persoon is aangetast. Om voor vergoeding in aanmerking te komen moeten door de benadeelde partij voldoende concrete gegevens worden aangevoerd. Een dergelijke onderbouwing is door de benadeelde partij niet overgelegd. Onderbouwing kan slechts achterwege blijven indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank sprake gelet op de heftigheid van de berichten, de omstandigheden waaronder de berichten zijn gestuurd en de impact van de berichten op de benadeelde partij. De schade komt daarom voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank waardeert deze schade, gelet op wat er in vergelijkbare strafzaken aan vergoeding is toegewezen, op € 500,00. De benadeelde partij wordt in het resterende bedrag niet-ontvankelijk verklaard.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 3] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 500,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 25 augustus 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 10 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36f, 38, 38a, 38z, 45, 46, 57, 285, 287 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 1 primair als impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 primair als impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag, het onder feit 2 primair en onder het feit 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder feit 1 primair als impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag, het onder feit 2 primair en onder het feit 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder feit 1 primair als impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag, het onder feit 2 primair en onder het feit 3 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van vier (4) jaren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden stelt daarbij de volgende voorwaarden betreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde:

geen strafbaar feit plegen
verdachte maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;

meewerken aan reclasseringstoezicht
verdachte werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
o verdachte meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
o verdachte laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van verdachte vast te stellen;
o verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
o verdachte helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn/haar gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
o verdachte werkt mee aan huisbezoeken;
o verdachte geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
o verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
o verdachte werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met verdachte, als dat van belang is voor het toezicht;

meewerken aan time-out
verdachte werkt mee aan een time-out in een FPA/FPK/FPC of andere instelling, als de reclassering dat nodig vindt. Deze time-out duurt maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot maximaal 14 weken per jaar;

niet naar het buitenland
verdachte gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden, zonder toestemming van de reclassering.

opname in een zorginstelling
verdachte laat zich opnemen in een nader te specificeren FPA/FPK/FPC, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start direct na de detentie. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing.

ambulante behandeling
verdachte laat zich behandelen door een nader te specificeren ambulante zorginstelling of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na afloop van de klinische behandeling. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;

begeleid wonen of maatschappelijke opvang
verdachte verblijft in een nader te specificeren instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend aan de klinische behandeling. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;

drugsverbod
verdachte gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.

alcoholverbod
verdachte gebruikt geen alcohol, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;

contactverbod
verdachte heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met
* [slachtoffer 2] , geboren op [1981] ;
* [slachtoffer 1] , geboren op [1965] ;
* [slachtoffer 3] , geboren op [1973] ,
zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;

locatieverbod (met elektronische monitoring)
verdachte bevindt zich niet in [woonplaats] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig acht. Verdachte werkt mee aan elektronische monitoring van dit locatieverbod. De elektronische monitoring zal ingaan op het moment dat verdachte mogelijkheden heeft om op (on)begeleid verlof te gaan. Op dit moment zal ook het onderzoek naar de elektronische monitoring verricht worden.

meewerken aan schuldhulpverlening
verdachte werkt mee aan het aflossen van zijn/haar schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
  • geeft opdracht aan de reclassering de ter beschikking gestelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
  • beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden
  • legt aan verdachte op de
Beslag
- verklaart het volgende voorwerp
verbeurd:
1 STK Mes (G2774506);
- gelast de
teruggave aan verdachtevan de volgende voorwerpen:
  • 1 STK Broek (G2773349);
  • 1 STK Trui (G2773351);
  • 1 STK Schoenen (G2773350);
  • 1 STK Jas (G2774507);
  • 1 STK Computer (G2775494);
  • 1 STK Telefoontoestel (G2773392);
  • 1 STK Telefoontoestel (G2773386).
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 10.545,77;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2021 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 10.545,77 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2021 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 87 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 1.500,00;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2021 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer 2] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 1.500,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2021 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 25 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van € 500,00;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 3] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 augustus 2019 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer 3] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat € 500,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 augustus 2019 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 10 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.P.J. Janssens, voorzitter, mrs. A.J.P. Schotman en E.C. Ruinaard, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Broere, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 januari 2022.
mr. E.C. Ruinaard is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 29 januari 2021 te Driebergen-Rijsenburg, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] , opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] (met kracht) met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, (diep) in de (linkerzijde van de) buik, althans in het bovenlichaam, heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 289 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 januari 2021 te Driebergen-Rijsenburg, althans in Nederland, aan [slachtoffer 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een (diepe) steekwond in de (linkerzijde van de) buik, althans in het bovenlichaam, heeft toegebracht door die [slachtoffer 1] (met kracht) met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, (diep) in de (linkerzijde van de) buik, althans in het bovenlichaam, te steken/ te snijden;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 januari 2021 te Driebergen-Rijsenburg, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 1] (met kracht) met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, (diep) in de (linkerzijde van de) buik, althans in het bovenlichaam, heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 29 januari 2021 te Driebergen-Rijsenburg, althans in Nederland, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten de moord op [slachtoffer 2] (art. 289 Sr), opzettelijk
een (groot) mes bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij naar de woning van die [slachtoffer 2] is gegaan en/of heeft geprobeerd die [slachtoffer 2] te overtuigen om zijn, [slachtoffer 2] , woning te verlaten en/of tegen die [slachtoffer 2] heeft geschreeuwd "ik maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende strekking en/of aard;
( art 46 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 januari 2021 te Driebergen-Rijsenburg, althans in Nederland, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "ik maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, (terwijl) hij, verdachte, een (groot) mes vasthield;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in de periode van 28 juli 2019 tot en met 25 augustus 2019 te Driebergen-Rijsenburg, althans in Nederland, (telkens) [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een of meerdere (WhatsApp)berichten naar die [slachtoffer 3] te sturen met daarin de tekst
- ( op 28 juli 2019 om 03:06 uur) “Weet je hoe ik naar mensen een bericht ga sturen nou dat ik de kogel midden in jullie gezicht terecht zal laten komen. Jullie hebben mij helemaal door laten draaien” en/of
- ( op 28 juli 2019 om 03:41 uur) “Zojuist heb ik naar nog iemand geschreven dat ik de kogel niet in diens gezicht maar ik in het hart zal schieten” en/of
- ( op 25 augustus 2019 om 20:31 uur), “Als je mij zo goed zou kennen dan zou je ook weten hoe rancuneus ik ben en dat ik niet zal rusten voordat ik wraak heb genomen. Ik schrijf je dit niet om je verdriet aan te doen maar om te vragen wat je probleem met mij is/was dat moet je zeggen en niemand in bescherming nemen want anders zul je veel verdriet hebben en niet zo’n beetje ook”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 1 februari 2021, genummerd PL0900-2021031824, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 73, het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal raadkamer 3GA21Groen van 11 februari 2021, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 74 tot en met 102, het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal Pro-formazitting 14 april 2021 3GA21Groen van 19 maart 2021, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 103 tot en met 266, het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal einddossier 3GA21Groen van 6 april 2021, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 267 tot en met 289. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal aangifte door [slachtoffer 2] op 5 februari 2021, pagina 93.
3.Een proces-verbaal aangifte door [slachtoffer 2] op 5 februari 2021, pagina 94.
4.Een proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 3] op 12 februari 2021, pagina 171.
5.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] op 5 februari 2021, pagina 100.
6.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] op 5 februari 2021, pagina 101.
7.Een proces-verbaal verhoor van getuige [slachtoffer 1] door de rechter-commissaris op 14 juli 2021 (in het dossier opgenomen onder ‘PV verhoor getuige [slachtoffer 1] ’), pagina 3.