ECLI:NL:RBMNE:2022:2277

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 juni 2022
Publicatiedatum
14 juni 2022
Zaaknummer
UTR 22/2067
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende zorgplicht en woonruimte

Op 9 juni 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak waarin verzoeker, die verblijft in een noodwoning, een voorlopige voorziening heeft verzocht. Verzoeker stelt dat Veilig Thuis Utrecht, onderdeel van Samen Veilig Midden-Nederland, hem heeft beloofd woonruimte te regelen, maar deze belofte niet nakomt. Hij verzoekt de voorzieningenrechter om Veilig Thuis op te dragen met spoed woonruimte en een veilige leefomgeving voor hem te regelen, zoals beschreven in artikel 22 van de Grondwet.

De voorzieningenrechter heeft verzoeker op 20 mei 2022 verzocht om een kopie van het besluit waartegen hij bezwaar maakt, maar verzoeker heeft hier niet aan voldaan. Tevens blijkt uit de ingediende stukken niet dat verzoeker een aanvraag heeft ingediend bij verweerder die gericht is op het nemen van een besluit dat volgens hem is uitgebleven. De voorzieningenrechter concludeert dat het verzoek niet voldoet aan de vereisten voor het indienen van een verzoek om voorlopige voorziening, aangezien er geen bezwaar- of beroepsprocedure loopt tegen een besluit van een bestuursorgaan.

Daarom verklaart de voorzieningenrechter het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk. De uitspraak is gedaan zonder zitting, op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2067

uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 juni 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] uit [woonplaats] , verzoeker

en
Veilig Thuis Utrecht/Save Lekstroom, onderdeel van Samen Veilig Midden-Nederland, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
Verzoeker verblijft in een noodwoning en zijn huurcontract loopt af op 31 mei 2022. Volgens verzoeker heeft Veilig Thuis hem beloofd om woonruimte voor hem te regelen, maar komt zij deze belofte niet na. Hij wil dat de voorzieningenrechter verweerder opdraagt om met spoed woonruimte en een veilige leefomgeving voor hem te regelen, zoals omgeschreven in artikel 22 van de Grondwet.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek niet-ontvankelijk en behandelt dat verzoek niet inhoudelijk. De reden hiervoor is dat verzoeker niet heeft voldaan aan de vereisten die gelden voor het indienen van een verzoek om een voorlopige voorziening.
In de wet [1] staat dat de bestuursrechter een verzoek om voorlopige voorziening alleen in behandeling kan nemen als er ook een bezwaar- of beroepsprocedure loopt tegen een besluit van een bestuursorgaan of tegen het uitblijven van een besluit waarom is gevraagd. Een besluit is een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. [2] Met een besluit wordt gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit. [3]
5. De voorzieningenrechter heeft verzoeker bij brief van 20 mei 2022 gevraagd om een kopie over te leggen van het besluit waarmee hij het niet eens is. Dat heeft hij niet gedaan. Verder blijkt uit de door verzoeker ingediende stukken ook niet dat hij bij verweerder een aanvraag heeft ingediend die is gericht op het nemen van een besluit dat volgens verzoeker is uitgebleven. Verzoeker heeft stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij verweerder in gebreke stelt, omdat hij vindt dat ten aanzien van hem de zorgplicht uit artikel 22 van de Grondwet niet wordt nageleefd. Dat hij graag met spoed woonruimte wil hebben, is de voorzieningenrechter duidelijk. Maar het verzoek aan verweerder om artikel 22 van de Grondwet na te leven, is geen aanvraag die is gericht op het nemen en, volgens verzoeker, uitblijven van een besluit op die aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Omdat over de niet-ontvankelijkheid van het verzoek in redelijkheid geen twijfel mogelijk is, verklaart de voorzieningenrechter het verzoek dan ook kennelijk niet-ontvankelijk.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 8:81, eerste lid, van de Awb
2.Artikel 1:3, eerste lid, van de Awb
3.Artikel 6:2 van de Awb