9.4Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bedreigen van een beveiligingsmedewerker van het [naam] in [plaats] door met een brandblusser slaande bewegingen te maken in de richting van deze persoon en achter hem aan te rennen. Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan vernieling van goederen toebehorende aan het [naam] en aan medebewoners van het [naam] , door die goederen kapot te slaan, althans op de grond of naar buiten te gooien. Ten slotte heeft verdachte in een politiecel goederen vernield en het toilet onbruikbaar gemaakt door (vernielde) goederen in het toilet te duwen.
Met dit handelen heeft verdachte getoond geen respect te hebben voor de persoonlijke levenssfeer van de beveiligingsmedewerker en voor de eigendommen van anderen, althans daartoe niet in staat te zijn. Dergelijke feiten en zijn bizarre gedrag zoals onder meer blijkt uit het in gasfornuizen en stopcontacten stoppen van vulling van kussens dragen bij aan gevoelens van onveiligheid, niet alleen bij medewerkers en bewoners van het [naam] in [plaats] , maar ook in de samenleving in het algemeen.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte kennis genomen van:
- een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie (‘
strafblad’) van 31 januari 2022;
- voornoemd Pro justitia rapport psychiatrisch onderzoek van 24 maart 2022, opgemaakt door B. van der Hoorn, psychiater, en R. Kruis, psychiater in opleiding;
- voornoemd Pro justitia rapport psychologisch onderzoek van 15 april 2022, opgemaakt door L. Vermeulen, GZ-psycholoog;
- een reclasseringsadvies van 24 mei 2022, opgemaakt door M. Groeneveld, reclasseringswerker van Reclassering Nederland te Zwolle.
Uit het uittreksel Justitiële documentatie blijkt dat verdachte eenmaal eerder is veroordeeld. Verdachte is in 2018 wegens een poging tot doodslag veroordeeld tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar.
Uit de rapporten van de deskundigen Van der Hoorn, Kruis en Vermeulen volgt dat bij verdachte sprake is van stoornissen zoals hiervoor in rubriek 8 is omschreven. Uit deze rapporten en de daarop ter zitting gegeven toelichtingen blijkt voorts het volgende.
De deskundigen Van der Hoorn en Kruis adviseren een stevig, intensief en langdurig behandeltraject, gezien de forse en invaliderende combinatie van psychopathologie, het huidige instabiele beeld en het hoog ingeschatte risico op recidive op de korte en middellange termijn. Dit behandeltraject zou kunnen bestaan uit toediening van medicatie in depotvorm en onthouding van cannabis, intensivering van de externe structuur in de vorm van zinvolle dagbesteding of werk, zoveel mogelijk stabiele huisvesting als haalbaar gezien de omstandigheden van de lopende asielprocedure, begeleiding bij stress voortkomend uit de asielprocedure en te zijner tijd nadere diagnostiek ten aanzien van eventuele PTSS en persoonlijkheidspathologie.
De onderzoekers adviseren het uitvoeren van het behandeltraject binnen het kader van een civielrechtelijke zorgmachtiging op basis van artikel 2.3 van de Wet forensische zorg (hierna: Wfz) in combinatie met bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke straf. De onderzoekers raden aan om hierbij (opnieuw) te kiezen voor plaatsing in een FPA en van daaruit toe te werken naar ambulante begeleiding door een forensisch FACT-team en reclasseringstoezicht. Hiermee kan het risico op recidive verminderd worden.
De deskundige Vermeulen acht, om het hoge risico op herhaling terug te dringen, een psychiatrische behandeling in een forensisch klinische setting noodzakelijk. De behandeling dient in eerste instantie gericht te zijn op het instellen op antipsychotica om de psychose te doen verbleken.
Gezien het eerdere behandelverloop in een FPA, waarbij de psychotische symptomen verdwenen bij het gebruik van antipsychotica, adviseert de deskundige te laten onderzoeken of een zorgmachtiging zou kunnen worden opgelegd. Verdachte kan dan behandeld worden in een FPA. De deskundige heeft een advies tot het opleggen van een tbs-maatregel weliswaar overwogen, maar is van mening dat een zorgmachtiging toereikend is.
Hervatting van het onderzoek in verband met een op te leggen maatregel
De rechtbank stelt vast dat bij verdachte sprake is van een ernstige psychotische stoornis, namelijk schizofrenie, en van een stoornis in cannabisgebruik. De psychopathologie is fors en chronisch en zal in de komende jaren niet overgaan. Het risico op recidive op korte en middellange termijn wordt hoog ingeschat. Dat verdachte (potentieel) gevaarlijk is, blijkt niet alleen uit voornoemde Pro justitia rapporten, maar ook uit het feit dat verdachte de thans bewezen verklaarde feiten heeft begaan terwijl hij nog maar enkele jaren geleden, in 2018, is veroordeeld ter zake een zeer ernstig misdrijf, een poging tot doodslag, waarbij aan hem een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar is opgelegd. Naar thans is gebleken heeft deze behandeling niet geleid tot stabiliteit bij verdachte op langere termijn en het uitblijven van strafbare feiten.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank een stevig, intensief en langdurig behandeltraject noodzakelijk. Daarbij geldt dat het instellen op antipsychotica noodzakelijk is teneinde de psychose te doen verbleken en te kunnen komen tot stabilisatie van verdachte.
De rechtbank ziet zich thans gesteld voor de vraag op welke wijze en in welk kader een zodanige behandeling van verdachte kan worden vormgegeven.
Uit voornoemde rapporten, de daarop door de deskundigen Van der Hoorn en Vermeulen ter zitting gegeven toelichting en hetgeen verdachte ter zitting heeft verklaard, blijkt dat verdachte nauwelijks tot geen ziekte-inzicht heeft en dat hij niet bereid is mee te werken aan een behandeling en aan het innemen van medicatie. Dit betekent dat een behandeling in een vrijwillig kader niet mogelijk is.
De deskundigen Van der Hoorn, Kruis en Vermeulen hebben geadviseerd een behandeling te doen plaatsvinden binnen het kader van een civielrechtelijke zorgmachtiging op basis van artikel 2.3 van de Wfz en daarbij te kiezen voor plaatsing in een FPA. De officier van justitie heeft gevorderd te gelasten dat aan verdachte een tbs-maatregel met dwangverpleging wordt opgelegd.
De rechtbank overweegt allereerst dat aan de voorwaarden voor het opleggen van een tbs-maatregel is voldaan, in die zin dat:
• sprake is van een tbs-waardig delict: een misdrijf waarop minimaal 4 jaar gevangenisstraf staat, of dat is genoemd in artikel 37a, eerste lid, onder 2 van het Wetboek van Strafrecht;
• is vastgesteld dat bij verdachte ten tijde van het delict sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens;
• de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel vereist (gevaarscriterium);
• de rechtbank beschikt over adviezen van gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die verdachte hebben onderzocht.
De rechtbank acht een behandeling in het kader van een tbs-maatregel met voorwaarden, op dezelfde gronden als hiervoor ten aanzien van (de onmogelijkheid van) een behandeling in een vrijwillig kader beschreven, niet mogelijk.
Gelet op het hiervoor overwogene resteren naar het oordeel van de rechtbank de mogelijkheden om verdachte te behandelen in het kader van een civielrechtelijke zorgmachtiging op basis van artikel 2.3 van de Wfz, waarbij mogelijk kan worden gekozen voor plaatsing in een FPA, of om verdachte te behandelen in het kader van een tbs-maatregel met dwangverpleging.
Op dit punt acht de rechtbank zich onvoldoende voorgelicht. Onderzoek naar de mogelijkheid tot het verlenen van een civielrechtelijke zorgmachtiging en tot behandeling van verdachte in een zodanig kader heeft niet plaatsgevonden. De rechtbank acht het noodzakelijk te worden geïnformeerd over de mogelijkheid (of onmogelijkheid) daartoe en over de vraag of in het kader van een civielrechtelijke zorgmachtiging plaatsing in een FPA een reële mogelijkheid betreft.
Gelet op het hiervoor overwogene acht de rechtbank het onderzoek ter terechtzitting niet volledig, zodat het moet worden heropend. Aan de officier van justitie zal opdracht worden gegeven de mogelijkheden van een zorgmachtiging, als bedoeld in artikel 2.3 van de Wfz te onderzoeken, waarbij tevens de vraag dient te worden betrokken of in het kader van een civielrechtelijke zorgmachtiging plaatsing in een FPA een reële mogelijkheid betreft. De stukken zullen daartoe in handen van de officier van justitie worden gesteld. De rechtbank zal het onderzoek vervolgens schorsen teneinde dit op een nader te bepalen terechtzitting, zo mogelijk in dezelfde samenstelling, te kunnen voortzetten.
Het vorenstaande betekent niet dat reeds een voorschot wordt genomen op een nog op te leggen maatregel, maar vloeit voort uit de behoefte van de rechtbank om alle reële afdoeningsmogelijkheden bij haar overwegingen en uiteindelijke beslissing te betrekken.
Gelet op het voorgaande behoeft het voorwaardelijke verzoek van de raadsman tot het doen van nader onderzoek geen (nadere) bespreking.