Mocht eiser er op vertrouwen dat er geen omgevingsvergunning nodig was?
4. Eiser stelt dat hij met succes een beroep kan doen op het vertrouwensbeginsel en dat op basis daarvan geoordeeld moet worden dat er geen omgevingsvergunning nodig is voor het dakterras. Voordat hij het dakterras heeft gerealiseerd, heeft hij eerst een vergunningcheck op de website [website] ingevuld met de uitkomst dat voor het plaatsen van een dakterras geen vergunning nodig was. Eiser verwijst hiervoor naar een uitdraai van de uitgevoerde vergunningcheck. Daarnaast heeft eiser bij de gemeente Utrecht geïnformeerd of zijn plan in overeenstemming was met het bestemmingsplan. De reactie van de afdeling Vergunning, Toezicht en Handhaving op 22 april 2020 was volgens eiser dat een dakterras is toegestaan, mits de afstand van het dakterras tot de achtergevel minimaal 0,7 meter bedraagt. Hij verwijst hiervoor naar het e-mailbericht van de vergunningverlener van 22 april 2020. Eiser vindt dat hij er op mocht vertrouwen daarmee volledig te zijn geïnformeerd.
5. De rechtbank stelt voorop dat voor een succesvol beroep op het vertrouwensbeginsel er drie stappen doorlopen moeten worden. De eerste stap is of een uitlating of gedraging gekwalificeerd kan worden als een toezegging. Er is sprake van een toezegging als aannemelijk wordt gemaakt dat er sprake is van een uitlating en/of gedraging van een ambtenaar die redelijkerwijs de indruk wekt van een welbewuste standpuntbepaling van het bestuur over de manier waarop in zijn geval een bevoegdheid wel of niet zal worden uitgeoefend. De tweede stap is of deze toezegging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Als de eerste twee stappen bevestigend worden beantwoord dan betekent dit dat er gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt. Bij de derde stap moet vervolgens onderzocht worden of er zwaarwegende belangen zijn die zich verzetten tegen honorering van het opgewekte vertrouwen.
6. Het college is van mening dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt. De rechtbank is het hier mee eens. Wat betreft de vergunningcheck wijst het college terecht op de disclaimer die daarin is voorzien. Die disclaimer staat ook op de uitdraai waarnaar eiser verwijst. Uit die disclaimer blijkt dat er een algemene indicatie wordt verkregen of een vergunning nodig is en dat aan de uitkomst op de gegeven antwoorden geen absolute zekerheid kan worden geboden. Hiermee wordt uitdrukkelijk een voorbehoud gemaakt. Daarnaast is de website niet een website van het college, maar een gecombineerd initiatief van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het Interprovinciaal Overleg, Unie van waterschappen en de Vereniging van Nederlandse gemeenten. Er is dus geen sprake van een aan het college toe te rekenen toezegging gedaan door een daartoe bevoegd persoon.
7. Wat betreft het e-mailbericht van 22 april 2020 heeft het college zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat de vergunningverlener in deze mail geen enkele toezegging heeft gedaan. De vergunningverlener heeft in de mail gereageerd op de vraag van eiser wat er volgens het bestemmingsplan mogelijk is voor de aanleg van een dakterras op zijn adres. Daarbij heeft de vergunningverlener meegedeeld welk bestemmingsplan in het geval van eiser geldt en is artikel 22.2.3, aanhef en onder i uit dit bestemmingsplan geciteerd. Dit is naar het oordeel van de rechtbank geen toezegging, waaruit eiser redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat geen vergunning nodig was voor het gerealiseerde dakterras. Er is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake van gewekt vertrouwen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet.
Is er geen omgevingsvergunning nodig, omdat het dakterras niet in strijd is met het bestemmingsplan?
8. De volgende vraag is of er geen omgevingsvergunning nodig is, omdat de bouw van het dakterras niet in strijd is met het bestemmingsplan. Het college vindt dat het dakterras wel in strijd is met het bestemmingsplan en eiser vindt van niet.
9. Het perceel ligt binnen het geldende bestemmingsplan “Watervogelbuurt, Hoograven, Tolsteeg” en heeft de enkelbestemming ‘Wonen’. Daarnaast is aan het perceel een bouwvlak toegekend met de maatvoeringsaanduiding ‘maximum aantal bouwlagen: 3’ en de bouwaanduiding ‘specifieke bouwaanduiding dakopbouw 10’.
10. In artikel 22.2.1, onder e, van de planregels is voor hoofdgebouwen bepaald:
“de bestaande kapvorm of afdekking, zoals deze bestaan op het moment van in werking treden van het plan, moet gehandhaafd worden.”
In artikel 22.2.3, aanhef en onder i, van de planregels is over bijzondere bouwlagen bepaald dat in afwijking van lid 22.2.1 onder e:
“ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dakopbouw 10' is een bijzondere bouwlaag of een dakterras toegestaan waarbij geldt dat de afstand van de bijzondere bouwlaag of het dakterras tot de achtergevel minimaal 0,7 meter dient te bedragen.”
11. Eiser voert allereerst aan dat het dakterras niet in strijd is met artikel 22.2.1, onder e, van de planregels. In het bestemmingsplan is niet omschreven wat onder ‘afdekking’ moet worden verstaan, zodat onduidelijk is hoe artikel 22.2.1, onder e, van de planregels moet worden geïnterpreteerd. Volgens eiser wordt met het dakterras niets gewijzigd aan de bestaande kapvorm of afdekking.
12 . Het college stelt dat de afdekking door het dakterras wel wordt gewijzigd. Daarbij is toegelicht dat met een afdekking wordt gedoeld op de laag die op een dak wordt aangebracht om het te beschermen tegen onder andere wind en regen. De rechtbank volgt het college in dit standpunt. De rechtbank is van oordeel dat met het bouwen van een dakterras de bestaande afdekking van de woning wordt veranderd. Het dakterras is dan ook in strijd met artikel 22.2.1, onder e, van de planregels.
13 . Verder stelt eiser dat het college artikel 22.2.3, aanhef en onder i, van de planregels ten onrechte zo interpreteert dat een dakterras niet is toegestaan als er al een bijzondere bouwlaag is gerealiseerd. Als het de bedoeling was geweest om bij de vaststelling van het bestemmingsplan, ofwel een dakopbouw, ofwel een dakterras toe te staan, maar niet allebei, dan zou daarover volgens eiser ongetwijfeld een bijzondere bouwregel zijn opgenomen. En anders zou de interpretatie van het college volgens eiser ook moeten gelden voor de vele in het bestemmingsplangebied voorkomende kleinere dakterrassen. Eiser stelt dat het dakterras voldoet aan de in artikel 22.2.3, aanhef en onder i, van de planregels enige gestelde eis dat de afstand van een dakterras tot de achtergevel minimaal 0,7 meter moet bedragen. In dit verband wijst eiser ook nog op het algemene uitgangspunt in paragraaf 4.2.1 van de toelichting op het bestemmingsplan. Volgens eiser heeft zijn woning geen kap en is er ook geen sprake van ‘stapelen’, zodat ook in dit licht bezien geen sprake is van een ongewenst dakterras.
14 . Eiser krijgt ook op dit punt geen gelijk. Naar het oordeel van de rechtbank biedt artikel 22.2.3, aanhef en onder i, van de planregels voor de ‘specifieke bouwaanduiding - dakopbouw 10’ twee mogelijkheden: een bijzondere bouwlaag
ofeen dakterras. Uit het woord ‘of’ volgt dat het hier gaat om twee verschillende mogelijkheden die elkaar uitsluiten. Tussen partijen is niet in geschil dat op het perceel al een bijzondere bouwlaag aanwezig is. Dit betekent dat een dakterras op basis van artikel 22.2.3, aanhef en onder i, van de planregels niet meer is toegestaan. Eisers verwijzing naar de toelichting op het bestemmingsplan maakt dit oordeel niet anders. Volgens vaste rechtspraak komt aan de toelichting op het bestemmingsplan bij de uitleg van de planregels geen betekenis toe in het geval de tekst van de planregels op zichzelf duidelijk is.In dit geval is de tekst in artikel 22.2.3, aanhef en onder i, van de planregels duidelijk. In dit artikel ziet de rechtbank geen aanwijzingen dat beide mogelijkheden naast elkaar kunnen bestaan.
15. Eiser wijst ook nog op artikel 22.2.1, aanhef en onder d, van de planregels waarin is opgenomen dat dakterrassen minimaal 2 meter uit de naar het openbaar gebied gerichte gevel worden gebouwd. Het college heeft dit echter niet ten grondslag gelegd aan de weigering van de gevraagde omgevingsvergunning. De gronden die hierop zien zal de rechtbank dus niet bespreken.
16. Gelet op wat hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot het oordeel dat het college terecht heeft gesteld dat het gerealiseerde dakterras in strijd is met de artikelen 22.2.1, onder e, en 22.2.3, aanhef en onder i, van de planregels. Eiser heeft dus een omgevingsvergunning nodig om af te wijken van het bestemmingsplan.