ECLI:NL:RBMNE:2022:2336

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 mei 2022
Publicatiedatum
17 juni 2022
Zaaknummer
UTR - 22 _ 1867
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake intrekking toestemming beveiligingswerkzaamheden

Op 27 mei 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, een beveiligingsmedewerker, bezwaar maakte tegen de intrekking van haar toestemming om beveiligingswerkzaamheden te verrichten. De korpschef van politie had deze toestemming ingetrokken op basis van een politiemutatie die melding maakte van een aanhouding voor winkeldiefstal. Verzoekster was het niet eens met deze intrekking en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 27 mei 2022 heeft de voorzieningenrechter de zaak behandeld, waarbij zowel verzoekster als haar gemachtigde, alsook de gemachtigde van de korpschef aanwezig waren. De voorzieningenrechter oordeelde dat de korpschef ten onrechte had gesteld dat verzoekster niet voldeed aan het betrouwbaarheidscriterium. Er was onvoldoende bewijs om aan te nemen dat verzoekster de rechtsregels had overtreden. Verzoekster verklaarde dat de winkeldiefstal een vergissing was, veroorzaakt door persoonlijke omstandigheden.

De voorzieningenrechter concludeerde dat het bezwaar van verzoekster een redelijke kans van slagen had en dat de intrekking van de toestemming niet evenredig was. De korpschef had niet voldoende gemotiveerd waarom de intrekking noodzakelijk was en had niet gekeken naar alternatieve maatregelen. De voorzieningenrechter schorste het primaire besluit tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar en veroordeelde de korpschef tot betaling van griffierecht en proceskosten aan verzoekster. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1867
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 mei 2022 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , (verzoekster)

(gemachtigde: mr. T.S. van der Horst),
en

de korpschef van politie, (de korpschef)

(gemachtigde: mr. L.J. Hamstra).

Inleiding

Verzoekster had toestemming van de korpschef om beveiligingswerkzaamheden te verrichten in dienst van [bedrijf] B.V. [1] Op 20 april 2022 heeft de korpschef deze toestemming ingetrokken, omdat verzoekster niet langer voldoende betrouwbaar wordt geacht. [2] Volgens de korpschef blijkt namelijk uit een mutatie van de politie dat verzoekster is aangehouden voor een winkeldiefstal van een krabpaal. Verzoekster is het niet eens met deze intrekking en heeft bezwaar gemaakt. Ook heeft zij een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 27 mei 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van de korpschef. Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de voorzieningenrechter hierna onder de beslissing.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het primaire besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat de korpschef het griffierecht van € 184,- aan verzoekster moet vergoeden;
- veroordeelt de korpschef tot betaling van € 1.518,- aan proceskosten aan verzoekster.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter is in de eerste plaats van oordeel dat de korpschef zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat verzoekster niet voldoet aan het betrouwbaarheidscriterium. De voorzieningenrechter is het met verzoekster eens dat er op dit moment onvoldoende bewijs ligt om aan te kunnen nemen dat sprake is van een situatie waarin een serieuze verdenking bestaat dat zij de rechtsregels naast zich neer heeft gelegd. Dit blijkt namelijk onvoldoende uit de politiemutatie van 25 februari 2020, die de korpschef aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd. Op de zitting heeft verzoekster naar voren gebracht dat zij per ongeluk is vergeten de krabpaal (van € 5,99) af te rekenen. Zij had op de dag van het incident slecht nieuws gekregen binnen haar familiekring, waardoor zij was afgeleid. Toen bij het verlaten van de winkel de alarmpoortjes afgingen, is verzoekster teruggegaan naar de kassa. Zij realiseerde zich toen dat zij de krabpaal was vergeten af te rekenen en heeft de krabpaal – zo vertelde zij op zitting – uit paniek onder de kassa gezet. Het was niet haar intentie om de krabpaal te stelen. De voorzieningenrechter vindt dat de korpschef zich op basis van de (beperkte) politiemutatie in het licht van de verklaringen van verzoekster niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat verzoekster onvoldoende betrouwbaar is.
3. Hoewel dit op zichzelf al voldoende reden is voor de conclusie van de voorzieningenrechter dat het bezwaar van verzoekster een redelijke kans van slagen heeft, gaat de voorzieningenrechter voor de volledigheid ook nog in op de evenredigheid van de intrekking. De voorzieningenrechter is het namelijk ook met verzoekster eens dat de korpschef onvoldoende heeft gemotiveerd of de intrekking van de toestemming in haar geval evenredig is. De korpschef heeft namelijk niet onderbouwd waarom intrekking een passende en noodzakelijke maatregel is. Zo is de korpschef onvoldoende ingegaan op de vragen of met een andere maatregel hetzelfde doel, te weten een betrouwbare veiligheidszorg, kan worden bereikt en of geen minder vergaande maatregel kan worden toegepast. Zeker in het licht van de omstandigheden van het incident had het op de weg van de korpschef gelegen om hierop in te gaan. De intrekking heeft bovendien grote gevolgen voor verzoekster. Zij verliest namelijk haar baan en logischerwijs ook haar inkomen. Gelet daarop moet de korpschef ook motiveren waarom het algemene belang om de integriteit en betrouwbaarheid van beveiligingsbeambten te beschermen zwaarder weegt dan het persoonlijk belang van verzoekster om haar beveiligingswerkzaamheden te blijven verrichten. Dat heeft de korpschef op dit moment volgens de voorzieningenrechter onvoldoende gedaan.
4. Gelet op al het voorgaande heeft het bezwaar van verzoekster op dit moment een redelijke kans van slagen. Ook het belang van verzoekster bij toewijzing van de voorlopige voorziening weegt in dit geval zwaarder dan het belang van de korpschef bij handhaving van de rechtsgevolgen van het primaire besluit.

Conclusie en gevolgen

5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het besluit van 20 mei 2022 is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
6. De voorzieningenrechter ziet aanleiding te bepalen dat de korpschef het griffierecht moet vergoeden en dat verzoekster ook een vergoeding krijgt van haar proceskosten. De korpschef moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 759,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.518,-.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2022 door mr. A.A.M. Elzakkers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.P. Stehouwer, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 7, eerste en tweede lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr).
2.Op grond van artikel 7, vijfde lid, van de Wpbr en de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019.