ECLI:NL:RBMNE:2022:2338

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 juni 2022
Publicatiedatum
17 juni 2022
Zaaknummer
UTR - 22 _ 716
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vrijstelling van de leerplicht voor vakantie buiten schoolvakanties

In deze zaak verzoekt eiseres om vrijstelling van de leerplicht voor haar zoon, zodat zij met hem op vakantie kan buiten de reguliere schoolvakanties. Eiseres heeft een verzoek ingediend bij de directeur van de school, omdat haar partner, die als voetballer werkt, niet in staat is om verlof op te nemen tijdens de zomervakantie. De directeur heeft het verzoek afgewezen, wat heeft geleid tot een bezwaar en uiteindelijk een beroepsprocedure bij de rechtbank. De rechtbank heeft op 9 juni 2022 de zaak behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de directeur en diens gemachtigde.

De rechtbank oordeelt dat de directeur terecht heeft vastgesteld dat het voor het gezin van eiseres niet feitelijk onmogelijk was om in een van de schoolvakanties verlof op te nemen. Eiseres heeft weliswaar gesteld dat haar partner niet in de zomervakantie kan, maar heeft onvoldoende bewijs geleverd dat hij ook in andere schoolvakanties geen verlof kan opnemen. De rechtbank benadrukt dat de leerplicht van [zoon] voorop staat en dat vrijstelling alleen kan worden verleend als er feitelijk geen mogelijkheid is om in een schoolvakantie op vakantie te gaan. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat de directeur het verzoek om vrijstelling terecht heeft afgewezen. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/716

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juni 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] (eiseres)

(gemachtigde: mr. J.G. Kabalt),
en

het hoofd van de [school] (de directeur)

(gemachtigde: mr. A.H. te Voortwis).

Waar gaat deze zaak over?

1. De zoon van eiseres, [zoon] , gaat naar de [school] . Eiseres heeft aan de directeur gevraagd of zij met [zoon] van 14 juni tot en met 28 juni 2021 voor twee weken op vakantie kan gaan, omdat het voor haar partner vanwege zijn werk als voetballer niet mogelijk is om tijdens de zomervakantie verlof op te nemen. De directeur heeft dit verzoek afgewezen (het primaire besluit). Eiseres was het met deze beslissing niet eens en heeft bezwaar gemaakt. De directeur heeft dit bezwaar met het besluit van 21 december 2021 ongegrond verklaard (het besluit op bezwaar). Volgens de directeur staat – kort gezegd – het beroep van de partner van eiseres er niet aan in de weg dat hij tijdens andere schoolvakanties dan de zomervakantie verlof kan opnemen. Om die reden vindt de directeur dat hij geen verlof hoefde te verlenen voor de vakantie van twee weken in juni.
2. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. De rechtbank heeft het beroep op 27 mei 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, de directeur: [A] , en de gemachtigde van de directeur.

Beoordeling door de rechtbank

3. Eiseres vindt dat de directeur haar had moeten vrijstellen van de verplichting om [zoon] naar school te laten gaan in de verzochte twee weken in juni 2021. Vanwege het werk van haar partner als voetballer kan hij niet tijdens schoolvakanties verlof opnemen. Hij kan dat namelijk alleen tijdens de zomer- en winterstop, zoals uit brieven van zijn werkgever blijkt. De zomerstop viel in 2021 buiten de schoolvakanties. De winterstop viel weliswaar gedeeltelijk samen met de kerstvakantie, maar die winterstop duurde voor de partner van eiseres maar tien dagen. Een vakantie van aaneengesloten twee weken was dus ook toen niet mogelijk. Daar komt volgens eiseres bij dat de vraag of de partner van eiseres in een schoolvakantie verlof kan opnemen bij het primaire besluit geen rol speelde. Op dat moment ging het erom of het inkomen van haar partner zijn hoofdinkomen was en dat de partner van eiseres niet de biologische vader van [zoon] is. Omdat de directeur later heeft aangegeven dat deze aspecten eigenlijk geen rol spelen bij het al dan niet verlenen van een vrijstelling, mocht eiseres erop vertrouwen dat zij op vakantie kon gaan en dat de directeur niet bij het besluit op bezwaar aan haar zou tegenwerpen dat haar partner in andere schoolvakanties verlof kan opnemen.
4. De rechtbank stelt voorop dat [zoon] leerplichtig is. Hij kan worden vrijgesteld van de verplichting om naar school te gaan als hij vanwege de specifieke aard van het beroep van – in dit geval – de partner van zijn moeder slechts buiten de schoolvakanties met hen op vakantie kan gaan. [1] Bij de ‘specifieke aard van het beroep’ moet voornamelijk worden gedacht aan seizoensgebonden werkzaamheden waardoor het voor het gezin feitelijk onmogelijk is om in een schoolvakantie verlof op te nemen. [2] Dat betekent dat een ouder, zoals eiseres, pas kan worden vrijgesteld als zij met haar gezin feitelijk in geen enkele reguliere schoolvakantie in het jaar vakantie kan houden. [3] Er kan alleen een beroep worden gedaan op een dergelijke vrijstelling als de directeur verlof heeft verleend om buiten de schoolvakanties met vakantie te gaan. [4] De directeur kan dit verlof eenmaal per schooljaar voor maximaal tien dagen verlenen. [5]
5. De rechtbank vindt dat de directeur in het besluit op bezwaar heeft mogen vaststellen dat het voor het gezin van eiseres niet feitelijk onmogelijk was om in één van de schoolvakanties verlof op te nemen. Uit de informatie van de werkgever van de partner van eiseres die zij in de primaire en de bezwaarfase aan de directeur heeft verstrekt, blijkt alleen dat haar partner niet in de zomervakantie verlof kan opnemen. Over de andere schoolvakanties is door eiseres weliswaar gesteld dat haar partner geen verlof kan opnemen, maar daarover is aan de directeur destijds geen verdere informatie verstrekt.
6. Het standpunt van eiseres dat zij erop mocht vertrouwen dat haar niet zou worden tegengeworpen in het besluit op bezwaar dat zij met haar gezin in een andere schoolvakantie met vakantie kan, volgt de rechtbank daarnaast niet. De directeur heeft in de bezwaarfase namelijk specifiek aandacht gevraagd voor deze maatstaf. Zo heeft de directeur aan (de gemachtigde van) eiseres gevraagd waarom haar situatie anders is dan de situatie die in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 december 2010 [6] aan de orde was. In die zaak ging het ook om de vraag of het feitelijk onmogelijk was om in een reguliere schoolvakantie verlof op te nemen. Eiseres heeft hierop gereageerd met de stelling dat haar gezin geen verlof kan opnemen in een andere schoolvakantie, maar heeft dit niet onderbouwd. Van een hoorzitting heeft eiseres afgezien.
7. Ook vindt de rechtbank niet dat eiseres er – gelet op het primaire besluit – op mocht vertrouwen dat het niet zou gaan om de vraag of zij met haar gezin in een schoolvakantie met vakantie kon gaan. Hoewel de directeur inderdaad voorafgaand aan het primaire besluit heeft gevraagd of het inkomen van haar partner zijn hoofdinkomen is, heeft hij in die e-mail ook verwezen naar de beoordeling van de vraag of haar gezin door het werk van haar partner in geen enkele schoolvakantie op vakantie kan gaan. In die mail staat immers: “Om te kunnen bepalen of [partner] 'seizoensgebonden werk' heeft (met andere woorden; dat zijn werk het onmogelijk maakt om in geen enkele schoolvakantie op vakantie te gaan) wil ik je vragen of het werk bij [werkgever] zijn hoofdinkomstenbron is.” Deze beoordelingsmaatstaf is dus niet voor eerst in de bezwaarfase genoemd.
8. De rechtbank stelt verder vast dat eiseres in de beroepsfase haar standpunt dat zij niet met haar gezin in een andere schoolvakantie met vakantie kan gaan, nader heeft onderbouwd. De rechtbank ziet in die onderbouwing echter geen reden om alsnog vast te stellen dat het gezin van eiseres niet in een andere schoolvakantie met vakantie kan gaan. Uit de verstrekte informatie blijkt namelijk dat de partner van eiseres in ieder geval tijdens de winterstop verlof kan opnemen. Dat dit geen aaneengesloten twee weken zijn, doet er niet toe. De toets die in dit verband wordt gedaan, is of het feitelijk onmogelijk is om in een schoolvakantie verlof op te nemen. De toets is niet of het feitelijk onmogelijk is om in een schoolvakantie aangesloten twee weken op te nemen. De rechtbank begrijpt dat het de wens van eiseres was om twee weken in juni op vakantie te gaan, maar dat betekent niet dat bij het vrijstellingsverzoek voor [zoon] moet worden gekeken of eiseres op een ander moment twee aaneengesloten weken met haar gezin weg kan. Dit kan ook niet worden afgeleid uit de omstandigheid dat de directeur bevoegd is om voor maximaal tien dagen per schooljaar een vrijstelling te verlenen. Evenmin kan dit worden afgeleid uit het door eiseres ingenomen standpunt dat een werknemer elk jaar twee aaneengesloten weken vrij moet krijgen. Dat is namelijk iets tussen een werkgever en een werknemer en staat los van de vraag of de directeur een leerplichtig kind zoals [zoon] vrijstelt van de verplichting om naar school te gaan, zodat het gezin buiten de schoolvakanties om met vakantie kan gaan.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de directeur terecht heeft besloten om aan eiseres geen vrijstelling te verlenen van de verplichting om [zoon] naar school te laten gaan. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Stehouwer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 11, aanhef en onder f, van de Leerplichtwet 1969 (de Leerplichtwet).
2.Volgens de Beleidsregel uitleg ‘specifieke aard van het beroep’ en ‘andere gewichtige omstandigheden’ bedoeld in de Leerplichtwet 1969 (de Beleidsregel).
3.Zie onder meer ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2007.
4.Artikel 13a, eerste lid, van de Leerplichtwet.
5.Artikel 13a, tweede lid, van de Leerplichtwet.
6.ECLI:NL:RVS;2010:BO8268.