ECLI:NL:RBMNE:2022:2366

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 juni 2022
Publicatiedatum
20 juni 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1499
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit Uwv over compensatie transitievergoeding na langdurige arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 juni 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de hoogte van een compensatiebedrag. Eiseres, de werkgever van een werknemer die langdurig ziek was, had een transitievergoeding betaald en vroeg compensatie aan bij het Uwv. Het Uwv kende een compensatie toe, maar eiseres was het niet eens met de hoogte van dit bedrag en maakte bezwaar. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de arbeidsongeschiktheid van de werknemer en de werkzaamheden die hij na zijn ziekmelding heeft verricht. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de compensatie terecht had berekend op basis van het gemiddelde brutosalaris en het aantal gewerkte uren van de werknemer. Eiseres had niet aangetoond dat de werknemer nog steeds recht had op het hogere salaris van zijn oorspronkelijke functie als vulploegleider. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1499

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 juni 2022 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. N.I.S. van der Linden),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).

Inleiding

1. Eiseres is sinds 8 november 2006 de werkgever van [werknemer] (de werknemer).
De werknemer werkte als vulploegleider. Op 15 september 2014 heeft de werknemer zich voor dit werk ziek gemeld. Na twee jaar ziekte heeft het Uwv aan de werknemer een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Omdat de werknemer op medische gronden niet meer dan 15 uur per week kon werken is hij in september 2016 bij eiseres werkzaamheden gaan verrichten als medewerker vakindeling.
2. Op 11 augustus 2017 heeft de werknemer zich weer ziek gemeld. De werknemer is op
enig moment gaan werken als medewerker inspiratieplein. Op 19 december 2019 hebben eiseres en de werknemer een vaststellingsovereenkomst gesloten. Daarin is overeengekomen dat het dienstverband vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid eindigt op 31 december 2019. Eiseres heeft aan de werknemer een transitievergoeding betaald van € 38.307,16 bruto.
3. Met ingang van 1 april 2020 is de Wet houdende maatregelen met betrekking tot de
transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden of langdurige
arbeidsongeschiktheid in werking getreden. Vanaf die datum moet het Uwv de betaalde
transitievergoeding na een ontslag vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid aan de werkgever vergoeden, als aan bepaalde voorwaarden is voldaan.
4. Op 12 mei 2020 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor compensatie van de betaalde
transitievergoeding. Met het besluit van 2 oktober 2020 heeft het Uwv aan eiseres een compensatie van € 16.6367,66 toegekend in verband met de aan de werknemer betaalde transitievergoeding.
5. Op 16 september 2020 heeft eiseres een tweede aanvraag ingediend voor compensatie
van de betaalde transitievergoeding. Met het besluit van 1 oktober 2020 heeft het Uwv aan eiseres een compensatie van € 7.068,38 toegekend.
6. Eiseres is het niet eens met dit besluit van 1 oktober 2020 en heeft daartegen bezwaar gemaakt. Met het besluit van 1 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
7. De zaak is behandeld op de zitting van 3 maart 2021. Eiseres is vertegenwoordigd door
haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die via een videoverbinding aanwezig was, net als rechter mr. Van Es-de Vries.

Het geschil

8. Deze zaak gaat over de vraag of het Uwv de hoogte van het compensatiebedrag juist heeft
berekend.
9. Het Uwv heeft bij de berekening van de compensatie een referteperiode gehanteerd (van
104 weken na eerste ziektedag 11 augustus 2017) tot 8 augustus 2019 en is uitgegaan van het brutoloon per maand en de urenomvang op dat moment, zoals dat blijkt uit de loonstrook van periode 8 2019. Het Uwv is dus uitgegaan van het loon dat de werknemer ontving als medewerker vakindeling.
10. Eiseres stelt dat het Uwv voor de berekening van de compensatie moet uitgaan van het
brutoloon (€ 20,81) en de arbeidsduur (40 uur per week) van de oorspronkelijk overeengekomen functie vulploegleider. Ter onderbouwing verwijst eiseres naar twee uitspraken [1] . Een wijziging van de bedongen arbeid kan volgens eiseres alleen schriftelijk worden overeengekomen en dat is nooit gebeurd.

Het toetsingskader

11. Artikel 7:673, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat de transitievergoeding voor elk jaar dat de arbeidsovereenkomst heeft geduurd gelijk is aan een derde van het loon per maand en een evenredig deel daarvan voor een periode dat de arbeidsovereenkomst korter dan een jaar heeft geduurd. Op grond van het tiende lid van dit artikel wordt bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaald wat voor de toepassing van lid 2 wordt verstaan onder loon.
12. Op grond van artikel 2, eerste lid, van het Besluit loonbegrip vergoeding aanzegtermijn en transitievergoeding (het Besluit) wordt onder loon verstaan: het bruto uurloon vermenigvuldigd met de overeengekomen arbeidsduur per maand, of in geval van een wisselende arbeidsduur, met de gemiddelde arbeidsduur over in beginsel een periode van twaalf maanden voorafgaand aan het moment waarop de arbeidsovereenkomst eindigt.

De beoordeling door de rechtbank

13. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de werkzaamheden die de werknemer na september 2016 als medewerker vakindeling heeft verricht als passende arbeid moet worden aangemerkt of als nieuw bedongen arbeid. De rechtbank overweegt dat eiseres na de ziekmelding van de werknemer in 2014 uit de functie vulploegleider gedurende 104 weken het loon heeft doorbetaald. Na afloop van deze periode heeft de werknemer werkzaamheden verricht als medewerker vakindeling. Uit de stukken is niet gebleken dat eiseres met de werknemer een nieuwe (schriftelijke) arbeidsovereenkomst heeft gesloten. In augustus 2017 heeft de werknemer zich voor zijn werkzaamheden als medewerker vakindeling ziek gemeld. Eiseres heeft vervolgens opnieuw gedurende 104 weken het loon aan de werknemer doorbetaald.
14. Naar het oordeel van de rechtbank is het Uwv op juiste gronden er van uitgegaan dat de als passende werkzaamheden verrichte arbeid als medewerker vakindeling de bedongen arbeid is geworden. De rechtbank legt dat hierna uit.
15. Eiseres heeft twee keer gedurende 104 weken arbeidsongeschiktheid het loon van de werknemer doorbetaald. Eiseres heeft daartegen blijkbaar niet geprotesteerd. Dit valt niet te rijmen met haar stelling dat de re-integratie van de werknemer na september 2016 nog steeds was gericht op hervatting van de werkzaamheden als vulploegleider. Daarnaast blijkt uit de loonstrook van periode 10 2016 (12 september tot 9 oktober 2016) en de daarop volgende loonstroken van periodes 11, 12 en 13 dat de werknemer de werkzaamheden als medewerker vakindeling voor 15 uur per week verrichtte tegen een veel lager salaris dan het salaris van vulploegleider. Uit deze loonstroken blijkt niet dat de werknemer passende werkzaamheden verrichtte tegen het bruto salaris van vulploegleider.
16. Eiseres wordt niet gevolgd in haar stelling dat een wijziging van de bedongen arbeid alleen schriftelijk kan. Onder omstandigheden kan bedongen arbeid ook stilzwijgend wijzigen [2] .
De werknemer heeft de werkzaamheden als medewerker vakindeling gedurende een aanzienlijk periode van bijna een jaar verricht. Niet is gebleken dat de aard en de omvang van deze werkzaamheden ter discussie stonden. Uit de door eiseres overgelegde verklaring van de werknemer blijkt niet dat de bedoelde werkzaamheden tijdelijk waren en dat hij erop vertrouwde dat hij zijn werk als vulploegleider weer zou kunnen verrichten. De rechtbank kent aan deze verklaring daarom niet de waarde toe die eiseres daaraan hecht. Aanknopingspunten dat de werkzaamheden die de werknemer verrichte als medewerker vakindeling alleen plaatsvonden in het kader van zijn re-integratie en dat hervatting in het werk als vulploegleider altijd de intentie is gebleven ontbreken. Op de zitting heeft eiseres toegelicht dat zij niet over stukken beschikt die dat kunnen onderbouwen en dat de medewerker die destijds het re-integratieproces van de werknemer begeleide inmiddels niet meer bij eiseres werkzaam is.

Conclusie

17. Gelet op wat hiervoor is overwogen heeft het Uwv de compensatie terecht berekend op basis van het gemiddelde brutosalaris per maand en het gemiddeld aantal gewerkte uren per maand, dat volgt uit de salarisstrook van periode 8 2019. Het Uwv heeft de compensatie dan ook terecht vastgesteld op € 7.068,38,-
18. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, voorzitter, en mr. R.C. Stijnen en mr. J.R. van Es-de Vries, leden, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De beslissing is uitgesproken op 8 juni 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.uitspraak Rechtbank Limburg van 13 september 2017, ECLI:NL:RBLIM:2017:8895 en uitspraak Rechtbank Gelderland van 23 juni 2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:3511
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 juni 2010 van Gerechtshof Amsterdam, ECLI:NL:GHAMS:2010:BX0123