ECLI:NL:RBMNE:2022:2381

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 juni 2022
Publicatiedatum
21 juni 2022
Zaaknummer
UTR 22/1631
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op WOB-verzoek

In deze zaak heeft eiser op 7 juli 2021 een verzoek ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiser verzocht om toezending van alle stukken, waaronder interne en externe correspondentie van betrokken ambtenaren met betrekking tot twee specifieke adressen, over de periode van 17 juli 2021 tot de datum van het besluit. Op 16 november 2021 heeft verweerder een besluit genomen, waartegen eiser op 15 december 2021 bezwaar heeft gemaakt. Eiser heeft op 24 maart 2022 verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar en heeft op 8 april 2022 beroep ingesteld.

De rechtbank heeft in overweging genomen dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene eerst een ingebrekestelling moet sturen. Eiser heeft dit gedaan en de rechtbank constateert dat verweerder niet binnen de wettelijke termijn heeft beslist. Het beroep is kennelijk gegrond, wat betekent dat de rechtbank verweerder opdraagt om alsnog binnen twee weken na verzending van de uitspraak een besluit te nemen. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.

Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat eiser recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 379,50, en dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser moet betalen. De uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren op 10 juni 2022, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1631

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. M.M. Breukers),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht , verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft bij brief van 7 juli 2021 nader gepreciseerd op 16 juli 2021 en 30 juli 2021, een verzoek gedaan op grond van de Wet openbaarheid van bestuur. In dit verzoek vraagt eiser om toezending van alle stukken waaronder interne en externe correspondentie van de betrokken ambtenaren en alle correspondentie tussen de betrokken ambtenaren en de eigenaar/bewoners van [adres 1] met betrekking tot [adres 2] en [adres 1] , over de periode tussen 17 juli 2021 en de datum van het besluit op dit verzoek.
Op 16 november 2021 heeft verweerder een besluit genomen op dit verzoek (kenmerk besluit 9052821/2). Eiser heeft op 15 december 2021 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Op 24 maart 2022 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig beslissen op dit bezwaarschrift.
Op 8 april 2022 heeft eiser beroep ingesteld omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn bezwaar.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Verweerder heeft niet binnen de wettelijke termijn beslist. De rechtbank stelt verder vast dat eiser verweerder op 24 maart 2022 in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
4. Het beroep is kennelijk gegrond.
5. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Verweerder moet dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak (artikel 8:55d, lid 1, Awb). De bestuursrechter kan in bijzondere gevallen of indien de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen (artikel 8.55d, lid 3, van de Awb). Verweerder heeft in zijn verweerschrift meegedeeld dat nog geen besluit is genomen omdat de zaak complex is en omdat eiser een groot aantal beroepen niet tijdig beslissen heeft ingediend. Verweerder merkt hierbij op dat hij er naar streeft zo spoedig mogelijk een beslissing te nemen. De rechtbank leest hierin niet een gemotiveerd beroep op overmacht als bedoeld in artikel 8.55d, derde lid van de Awb. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om af te wijken van de wettelijke termijn van twee weken waarbinnen verweerder een besluit moet nemen.
6. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
7. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb). Dat betekent ook dat eiser een vergoeding krijgt voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 379,50.
8. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- dat eiser heeft betaald moet betalen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 379,50 aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van mr. N.R. Hoogenberk griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2022.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.