In deze zaak heeft eiser op 7 juli 2021 een verzoek ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiser verzocht om toezending van alle stukken, waaronder interne en externe correspondentie van betrokken ambtenaren met betrekking tot twee specifieke adressen, over de periode van 17 juli 2021 tot de datum van het besluit. Op 16 november 2021 heeft verweerder een besluit genomen, waartegen eiser op 15 december 2021 bezwaar heeft gemaakt. Eiser heeft op 24 maart 2022 verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar en heeft op 8 april 2022 beroep ingesteld.
De rechtbank heeft in overweging genomen dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene eerst een ingebrekestelling moet sturen. Eiser heeft dit gedaan en de rechtbank constateert dat verweerder niet binnen de wettelijke termijn heeft beslist. Het beroep is kennelijk gegrond, wat betekent dat de rechtbank verweerder opdraagt om alsnog binnen twee weken na verzending van de uitspraak een besluit te nemen. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat eiser recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 379,50, en dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser moet betalen. De uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren op 10 juni 2022, en is openbaar uitgesproken.