In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van een gemeente. De zaak betreft een besluit van 26 november 2018, waarbij een last onder dwangsom werd opgelegd voor het herstel van de gevel van een pand. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar verweerder heeft niet tijdig beslist. Eiser heeft verweerder in gebreke gesteld en beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft eerder, op 17 december 2021, het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen twee weken een besluit te nemen, met een dwangsom van € 100,- per dag als sanctie voor het niet naleven van deze termijn.
Eiser heeft op 20 april 2022 opnieuw beroep ingesteld, omdat verweerder wederom niet tijdig had beslist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dwangsom uit de eerdere uitspraak nog niet was volgelopen op het moment van indienen van het nieuwe beroep, maar dat dit beroep ontvankelijk was omdat de termijn voor het nemen van een besluit inmiddels was verstreken. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder opnieuw in gebreke is gebleven en heeft het beroep gegrond verklaard.
De rechtbank heeft verweerder opgedragen om alsnog binnen twee weken een besluit te nemen op het bezwaar van eiser en heeft een dwangsom van € 200,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 30.000,-. Daarnaast is verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiser, die zijn vastgesteld op € 379,50, en het griffierecht van € 184,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak.