In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente. De zaak betreft een last onder dwangsom die op 26 november 2018 door verweerder is opgelegd, met betrekking tot herstel van de gevel van een pand. Eiser heeft op 4 januari 2019 bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar verweerder heeft niet tijdig beslist. Eiser heeft verweerder op 17 september 2021 in gebreke gesteld, waarna hij beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft dit beroep op 17 december 2021 gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen twee weken alsnog een besluit te nemen, met een dwangsom van € 100,- per dag als hij dit niet zou doen.
Eiser heeft op 20 april 2022 opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit, wat resulteerde in een tweede gegronde uitspraak van de rechtbank op 3 juni 2022, waarbij verweerder opnieuw werd opgedragen om binnen twee weken een besluit te nemen, ditmaal met een dwangsom van € 200,- per dag. Op 6 mei 2022 heeft eiser wederom beroep ingesteld, ditmaal in de onderhavige zaak. De rechtbank heeft in overweging genomen dat dit derde beroep gericht is tegen hetzelfde rechtsfeit als het tweede beroep, namelijk het niet beslissen op het bezwaarschrift van 4 januari 2019.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep van eiser kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat er al een financiële prikkel voor verweerder bestaat om te beslissen op het bezwaarschrift. De rechtbank heeft geen proceskostenvergoeding toegewezen en heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 3 juni 2022 door rechter S.C.A. van Kuijeren, in aanwezigheid van griffier N.R. Hoogenberk.