ECLI:NL:RBMNE:2022:2395

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 juni 2022
Publicatiedatum
21 juni 2022
Zaaknummer
C/16/535697 / FO RK 22-243
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag over een minderjarige en benoeming van een voogd

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 juni 2022 een beschikking uitgesproken over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders over hun minderjarige kind, hierna aangeduid als [minderjarige 1]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 24 februari 2022 een verzoekschrift ingediend om het gezag van de ouders te beëindigen, omdat het kind sinds zijn geboorte onder toezicht staat en uit huis is geplaatst. De ouders, de moeder en de vader, zijn het niet eens met dit verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige 1], die kort na zijn geboorte uit huis is geplaatst vanwege de onveilige situatie bij de ouders. De ouders zijn niet in staat gebleken om de benodigde zorg en opvoeding te bieden, ondanks de inzet van hulpverlening. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen zicht is op verbetering van de situatie bij de ouders en heeft daarom het verzoek van de Raad toegewezen. Het gezag van de ouders is beëindigd en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering is benoemd als voogd over [minderjarige 1]. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden opgevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De ouders blijven betrokken in het leven van [minderjarige 1] tijdens de omgangsmomenten, wat belangrijk is voor zijn ontwikkeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/535697 / FO RK 22-243
Beëindiging van het ouderlijk gezag
Beschikking van 20 juni 2022
in de zaak van:
Raad voor de Kinderbescherming,regio Midden-Nederland, hierna: de Raad,
gevestigd in Utrecht,
over het kind:
[minderjarige 1], geboren op [2020] in [geboorteplaats] , hierna: [minderjarige 1] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan
[de moeder], hierna: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
[de vader], hierna: de vader,
wonende in [woonplaats] .
de heer [pleegouders], hierna: de pleegouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, hierna: de GI,
gevestigd in Amsterdam-Zuidoost.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 24 februari 2022 ontvangen.
1.2.
Het verzoek is door de meervoudige kamer (drie rechters) besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 13 mei 2022. Hierbij waren aanwezig:
  • de moeder;
  • de pleegouders;
  • mevrouw [A] namens de Raad;
  • mevrouw [B] namens de GI.
1.3.
De vader heeft een uitnodiging van de rechtbank gekregen, maar is niet naar de zitting gekomen. De vader heeft zich niet bij de rechtbank afgemeld. Volgens de moeder is de vader niet aanwezig, omdat hij ziek is.

2.Waar gaat het over?

2.1.
De vader en de moeder zijn de ouders van [minderjarige 1] . Zij hebben samen het ouderlijk gezag. Dat betekent dat de ouders de belangrijke beslissingen over [minderjarige 1] moeten nemen, bijvoorbeeld over school of medische kwesties.
2.2.
[minderjarige 1] staat sinds 29 juni 2020 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] is na de eerste ondertoezichtstelling steeds verlengd en loopt nu tot 29 juni 2022.
2.3.
Sinds 29 juni 2020 is [minderjarige 1] met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst. De machtiging tot uithuisplaatsing is daarna telkens verlengd, de laatste keer tot 29 juni 2022.
2.4.
[minderjarige 1] verblijft sinds 30 juli 2020 in het huidige gezin bij de pleegouders. Dit pleeggezin is perspectief-biedend voor [minderjarige 1] . Dat betekent dat hij hier in principe kan blijven wonen totdat hij volwassen is. Het jongere zusje van [minderjarige 1] ( [minderjarige 2] ) verblijft ook in hetzelfde pleeggezin.
2.5.
De Raad vraagt de rechtbank nu om het gezag van de ouders te beëindigen en de GI met de voogdij te belasten. Dat betekent dat de GI in plaats van de ouders voortaan de belangrijke beslissingen over [minderjarige 1] mag nemen. De GI heeft per brief van 17 september 2021 laten weten dat zij bereid is om de voogdij over [minderjarige 1] op zich te nemen.
2.6.
De ouders zijn het niet eens met dit verzoek van de Raad.

3.De beoordeling

Beslissing
3.1.
De rechtbank zal het verzoek van de Raad toewijzen en het gezag van de vader en de moeder over [minderjarige 1] beëindigen en de GI met de voogdij over hem belasten. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissing neemt.
Gezagsbeëindiging
3.2.
Volgens de wet kan de rechtbank het gezag van ouders beëindigen als de kinderen opgroeien op een manier waardoor zij ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en de ouders niet in staat zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen binnen een voor de kinderen aanvaardbare termijn. Die ‘aanvaardbare termijn’ is de periode waarbinnen voor de kinderen duidelijk moet zijn waar zij zullen opgroeien. [1]
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige 1] . [minderjarige 1] is kort na zijn geboorte uit huis geplaatst, omdat zijn ouders niet in staat waren om voor hem te zorgen en aan hem de veiligheid te bieden die een pasgeboren baby nodig heeft. Het gezin was toen al bekend bij de (gedwongen) hulpverlening met het oog op een oudere zus van [minderjarige 1] ( [minderjarige 3] ), die bij oma aan vaderszijde woont. De veiligheidsafspraken die waren gemaakt vóór de geboorte van [minderjarige 1] , onder meer over de ondersteuning van de ouders door oma aan vaderzijde ná de geboorte van [minderjarige 1] , werden niet nagekomen. Ook verliep de zorg voor [minderjarige 1] ruw en was er nog steeds sprake van veel ruzie en schreeuwen tussen de ouders. De ouders zagen zelf de ernst van de situatie niet in. Als gevolg van de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] op zijn zeer jonge leeftijd, en het vervolgens uitblijven van gestructureerd contact en omgang tussen de ouders en [minderjarige 1] , is hij nauwelijks (veilig) gehecht geraakt aan zijn ouders. Tijdens omgangsmomenten kon [minderjarige 1] zich daarom emotioneel en fysiek afschermen van zijn ouders. Het heeft na de uithuisplaatsing tijd gekost voordat er een verbetering te zien was in de situatie van [minderjarige 1] , die hyperalert was en onrustig sliep. Sinds aan hem structuur, duidelijkheid en goede verzorging wordt geboden door de pleegouders, laat hij die problemen niet meer zien en gaat het goed met hem. [minderjarige 1] is goed gehecht aan zijn pleegouders. Inmiddels lijkt het contact en de omgang tussen [minderjarige 1] en zijn ouders daardoor ook beter te gaan, nu hij in een rustige en veilige omgeving bij de pleegouders opgroeit.
3.4.
Het is de ouders niet gelukt om [minderjarige 1] te kunnen bieden wat hij nodig heeft voor een veilige en gezonde ontwikkeling. Moeder heeft een belaste voorgeschiedenis. Zij heeft een verstandelijke beperking en is bekend met problematiek in het autistisme spectrum. Zij kan snel ontredderd raken en is daardoor niet zelfstandig in staat om de (basale) zorg aan [minderjarige 1] te bieden, hoe graag zij dat ook zou willen en daarvoor haar best doet. Vader laat zich niet onderzoeken en gaat de strijd aan met de hulpverlening, zodat er nauwelijks zicht is op zijn situatie en welke (compenserende) rol hij zou kunnen spelen als verzorgende en opvoedende ouder. Beide ouders vinden het lastig om te reflecteren op de situatie en hun rol daarin. De (ambulante) hulpverlening die wel is ingezet, heeft niet geleid tot de benodigde verbetering van de situatie. Weliswaar verloopt het contact en de omgang tussen de ouders en [minderjarige 1] op dit moment goed en stabiel tijdens de tweewekelijkse begeleide omgang (die gecombineerd verloopt met de bezoeken aan zijn jongere zusje [minderjarige 2] ), maar voor nu is dat volgens de hulpverlening het maximaal haalbare voor de ouders en [minderjarige 1] . De ouders zijn onvoldoende leerbaar gebleken om de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] weer (grotendeels) zelfstandig op zich te kunnen nemen. Ondanks de inspanningen van in het bijzonder moeder, zijn de zorgen hierover onveranderd blijven bestaan. De rechtbank is daarom van oordeel dat er geen zicht is op verbetering van de situatie bij de ouders, ook niet op langere termijn.
3.5.
Het voorgaande betekent dat [minderjarige 1] niet meer terug zal gaan naar de vader en/of de moeder. De aanvaardbare termijn daarvoor is inmiddels verstreken. [minderjarige 1] zal blijven wonen bij zijn pleegouders. Daar kan hij zich positief in een veilige en stabiele omgeving ontwikkelen. Voor de ontwikkeling en hechting van [minderjarige 1] is het ook van belang om vast te stellen dat hij daar tot volwassen leeftijd zal wonen en opgroeien. Dat biedt hem duidelijkheid en voorkomt dat dit de komende jaren steeds opnieuw ter discussie wordt gesteld bij verlengingen van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing op zittingen, wat nieuwe spanningen voor [minderjarige 1] kan opleveren. De rechtbank stelt daarom vast dat het perspectief van [minderjarige 1] ligt bij het gezin van de pleegouders en dat hij vanuit die situatie contact en omgang kan blijven houden met zijn ouders.
3.6.
Beëindiging van het ouderlijk gezag is een zware maatregel, die alleen genomen moet worden als er geen alternatieven zijn. Soms is het voortzetten van de huidige situatie in het vrijwillige kader nog mogelijk. Dat is hier echter niet het geval. De moeder heeft tijdens de zitting naar voren gebracht dat de ouders het niet eens zijn met de gezagsbeëindiging. De uithuisplaatsing is volgens de ouders niet goed bekeken en had niet mogen plaatsvinden. Daaruit blijkt dat de ouders zich emotioneel niet kunnen neerleggen bij het verblijf van [minderjarige 1] in het pleeggezin. De rechtbank vreest daarom dat de ouders [minderjarige 1] weer terug zullen willen halen als er geen ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing meer loopt. Een gezagsbeëindiging is in deze situatie daarom passend.
3.7.
Dat het gezag van de ouders wordt beëindigd, betekent niet dat zij in de toekomst geen rol meer zullen spelen in het leven van [minderjarige 1] . Integendeel, het is voor [minderjarige 1] juist heel belangrijk dat de ouders betrokken blijven in zijn leven en dat zij het contact met hem behouden. Momenteel spelen beide ouders een rol in het leven van [minderjarige 1] tijdens de tweewekelijkse omgangsmomenten. Dat verloopt goed en de ouders en [minderjarige 1] halen daar plezier uit. De rechtbank hoopt dat de ouders deze omgang met [minderjarige 1] blijven voorzetten en zich daarvoor blijven inspannen. De ouders zullen ook zonder het gezag altijd de ouders van [minderjarige 1] blijven. Het hebben van een plaats in het leven van [minderjarige 1] voor de ouders is daarnaast ook belangrijk voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige 1] .
Voogdij
3.8.
Omdat het gezag van de ouders wordt beëindigd, moet er een voogd worden benoemd. [2] Er moet namelijk iemand zijn die de belangrijke beslissingen over [minderjarige 1] kan nemen omdat hij nog minderjarig is. De Raad adviseert om de GI met de voogdij over [minderjarige 1] te belasten. De rechtbank vindt het, net als de Raad, belangrijk dat een neutrale persoon wordt belast met de voogdij, omdat bij de ouders emotionele acceptatie ontbreekt van de woonsituatie van [minderjarige 1] bij de pleegouders. Voorkomen moet worden dat een voogd met tegenstrijdige belangen wordt geconfronteerd. De voogd moet belangrijke beslissingen over [minderjarige 1] kunnen nemen, ook als anderen het daar niet mee eens zijn. Dat is in het belang van [minderjarige 1] . De rechtbank zal dan ook de GI benoemen tot voogd over [minderjarige 1] .
De uitvoerbaarheid bij voorraad
3.9.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht.
Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van de vader en de moeder over de minderjarige [minderjarige 1] , geboren op [2020] in [geboorteplaats] ;
4.2.
benoemt de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering als voogd over [minderjarige 1] ;
4.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Dit is de uitspraak (beschikking) van (kinder)rechters mr. J.R. Hurenkamp (voorzitter), mr. M.A.A.T. Engbers en mr. M.W.V. van Duursen, tot stand gekomen in samenwerking met mr. S. Clement, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2022.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 1:266 lid 1 sub a, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
2.Artikel 1:275 lid 1 BW.