ECLI:NL:RBMNE:2022:2433

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 juni 2022
Publicatiedatum
23 juni 2022
Zaaknummer
UTR 22/1527
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag kinderopvangtoeslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 17 juni 2022, is het beroep van eiseres gegrond verklaard. Eiseres had een aanvraag voor kinderopvangtoeslag ingediend op 4 januari 2021, maar de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder in deze zaak, heeft niet tijdig beslist op deze aanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn van zes maanden, die eenmaal verlengd kon worden, is overschreden. Eiseres heeft verweerder op 7 januari 2022 in gebreke gesteld, maar desondanks heeft verweerder geen besluit genomen. Eiseres heeft vervolgens op 25 maart 2022 beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft overwogen dat, volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb), als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, het een dwangsom moet betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dwangsom correct is vastgesteld door verweerder op € 1.442,-. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twaalf weken na de datum van het verweerschrift alsnog een besluit bekend te maken, met een uiterste datum van 5 juli 2022. Tevens is bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.

Daarnaast heeft de rechtbank eiseres een vergoeding van € 379,50 voor proceskosten toegekend, omdat zij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld. De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet betalen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de griffier heeft de uitspraak verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1527

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juni 2022 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. S.N. Ali)
en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiseres, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op haar aanvraag.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn/haar aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Awb.
3. Eiseres heeft haar aanvraag ingediend op 4 januari 2021. Verweerder moet binnen zes
maanden beslissen op de aanvraag. Verweerder heeft de termijn eenmalig verlengd met zes maanden. Dat dit is toegestaan staat in artikel 49, negende lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir).
4. Verweerder had dus uiterlijk op 4 januari 2022 moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eiseres verweerder (in ieder geval) op 7 januari 2022 in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien twee weken zijn verstreken. Eiseres heeft op 25 maart 2022 beroep ingesteld bij deze rechtbank.
5. In artikel 4:17 van de Awb staat dat als een bestuursorgaan niet op tijd een besluit neemt, het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden (artikel 4:18, lid 1, van de Awb).
6. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom juist vastgesteld in zijn verweerschrift van 12 april 2022. Verweerder heeft de maximale dwangsom van € 1.442,- verbeurd aan eiseres. Omdat dit een wettelijk vastgestelde dwangsom is, voldoet de rechtbank niet aan het verzoek van eiseres een hogere dwangsom op te leggen.
7. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
8. Verweerder heeft de rechtbank in zijn verweerschrift gevraagd om een termijn van dertien weken. Verweerder heeft uitgelegd dat hij deze tijd nodig heeft, omdat momenteel sprake is van een vrij uitzonderlijke situatie, gezien de kinderopvangtoeslagenaffaire en het grote aantal aanvragen dat verweerder hierover binnenkrijgt. Verweerder heeft in zijn verweerschrift toegelicht hoe het proces van herbeoordeling er uit ziet. Na het toewijzen van een persoonlijk zaakbehandelaar wordt gedurende een periode van twee weken alle relevante informatie over en met de ouder verzameld over de jaren waarover een verschil van mening bestaat. Hierna moet verweerder verplicht advies vragen aan de Commissie van onafhankelijke deskundigen hersteloperatie toeslagen (de commissie) voor die gevallen waarin verweerder het voornemen heeft om afwijzend te oordelen over vooringenomenheid of opzet/grove schuld. De commissie heeft op haar beurt ook twee weken nodig om tot haar advies te komen. Hierna wordt de ouder over de uitkomst van het herbeoordelingsverzoek geïnformeerd. Dit gebeurt door middel van een vooraankondiging. De ouder heeft de mogelijkheid om binnen zes weken haar zienswijze hierop te geven. Daarna wordt gedurende een periode van maximaal twee weken de definitieve beschikking gegeven. Gelet op het grote aantal aanvragen is er een vertraging in de afhandeling ontstaan, waardoor verweerder om een termijn van dertien weken verzoekt.
9. Eiseres heeft de rechtbank verzocht verweerder een termijn van zeven weken te geven om een beslissing te nemen. Eiseres wil niet akkoord gaan met de door verweerder voorgestelde termijn van dertien weken, omdat het besluit nu al één jaar en vier maanden op zich laat wachten.
10. Hoewel de rechtbank begrijpt dat het voor eiseres ronduit vervelend is dat zij al erg lang moet wachten op een beslissing, ziet de rechtbank ook in dat de in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb, voorgeschreven beslistermijn van twee weken dan wel de door eiseres verzochte beslistermijn van zeven weken voor verweerder te kort is – gezien het grote aantal en de complexiteit van de herbeoordelingen en verweerders uitleg zoals weergegeven onder randnummer 6. De rechtbank overweegt dat zij op basis van het derde lid van artikel 8:55d van de Awb in bijzondere gevallen een andere termijn kan bepalen voor het bekendmaken van een besluit. Gelet op wat verweerder heeft aangevoerd is er volgens de rechtbank sprake van een bijzonder geval. Daarom is er tot op heden aan verweerder in soortgelijke zaken veelal een langere termijn gegund dan de gebruikelijke.
11. Omdat de rechtbank ziet dat verweerder om verschillende termijnen heeft verzocht in voorgaande soortgelijke zaken, en ook de onderbouwing daarvan verschilt, heeft de rechtbank besloten om nu zelf een vaste termijn te bepalen in reactie op verweerders verzoeken in dergelijke zaken. De rechtbank verleent verweerder in principe een termijn van twaalf weken vanaf de datum van het verweerschrift om een besluit bekend te maken, met de mogelijkheid om daarvan af te wijken in voorliggende gevallen. Binnen die twaalf weken kan het gehele door verweerder geschetste proces van herbeoordeling doorlopen worden. In de onderhavige zaak ziet de rechtbank geen aanleiding om van die termijn af te wijken. Verweerder heeft inmiddels bijna anderhalf jaar de tijd gehad een beslissing bekend te maken. Ondanks meerdere toezeggingen en een ingebrekestelling van 7 januari 2022 wacht eiseres nog steeds op een beslissing. Gelet op de periode tussen de datum van de ingebrekestelling, van het onderhavige verweerschrift en die van deze uitspraak vindt de rechtbank de hiervoor genoemde termijn van twaalf weken in lijn met de door de Afdeling [1] gestelde eis van een nadere termijn die zodanig is dat deze in redelijkheid niet onnodig lang is maar ook niet onrealistisch kort. Met andere woorden, de rechtbank acht deze termijn reëel voor verweerder om een beslissing bekend te maken. Verweerder moet daarom uiterlijk
5 juli 2022 een beslissing bekendmaken. Om te voorkomen dat verweerder een (deel van de) rechtelijke dwangsom verbeurt zonder dat hij daaraan iets kan doen, bepaalt de rechtbank dat de termijn van twaalf weken wordt geacht verlengd te zijn met de periode die de ouder de termijn van zes weken voor het indienen van een zienswijze bij verweerder overschrijdt.
12. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
13. Het beroep is kennelijk gegrond.
14. Dat betekent ook dat eiseres een vergoeding krijgt voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiseres een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor haar een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 379,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 0,5).
15. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiseres betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- draagt verweerder op binnen twaalf weken na de datum van het verweerschrift alsnog een besluit bekend te maken, aldus uiterlijk op 5 juli 2022 en met dien verstande dat deze termijn wordt geacht verlengd te zijn met de periode die de ouder de zes weken voor het indienen van een zienswijze bij verweerder overschrijdt;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 379,50 aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eiseres;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht dat eiseres heeft betaald, moet betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
J. Fagel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2022.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.

Voetnoten

1.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2020:1560.