ECLI:NL:RBMNE:2022:2446

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 juni 2022
Publicatiedatum
23 juni 2022
Zaaknummer
C/16/539748 / KL ZA 22-112
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • S.C. Hagedoorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vorderingen tot opschorting inwerkingtreding provinciale verordening en bemiddeling in faunabeheer

In deze zaak heeft de Wildbeheereenheid Flevoland, een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid, een kort geding aangespannen tegen de Provincie Flevoland. De Wildbeheereenheid vorderde de opschorting van de inwerkingtreding van een provinciale verordening die het aantal wildbeheereenheden in de provincie maximeert en drie werkgebieden vaststelt. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de verordening niet onmiskenbaar onrechtmatig is en dat de Provincie de relevante belangen zorgvuldig heeft afgewogen. De vorderingen van de Wildbeheereenheid tot opschorting van de verordening en tot bemiddeling zijn afgewezen. De voorzieningenrechter benadrukte dat bemiddeling niet kan worden opgelegd, omdat dit gebaseerd moet zijn op vrijwilligheid. De Wildbeheereenheid heeft niet aangetoond dat de verordening in strijd is met hogere regelgeving, zoals het recht op vereniging en vergadering of artikel 3.14 van de Wet natuurbescherming. De Provincie heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de verordening zorgvuldig tot stand is gekomen en dat de Wildbeheereenheid niet in haar belangen is geschaad. De Wildbeheereenheid is veroordeeld in de proceskosten van de Provincie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/539748 / KL ZA 22-112
Vonnis in kort geding van 24 juni 2022
in de zaak van
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid,
WILDBEHEEREENHEID FLEVOLAND,
statutair gevestigd te Giethoorn,
eiseres,
advocaat mr. P.C.H. van Schooten te Rolde,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
PROVINCIE FLEVOLAND,
zetelend te Lelystad,
gedaagde,
advocaat mr. R.D. Reinders te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna de Wildbeheereenheid en de Provincie genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de op 2 juni 2022 betekende dagvaarding met 2 producties,
  • de conclusie van antwoord met 7 producties,
  • de mondelinge behandeling op 10 juni 2022,
  • de pleitnota van de Wildbeheereenheid met aanvullende producties A tot en met C.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In 2017 is de Wildbeheereenheid opgericht. Het doel van een wildbeheereenheid is de uitvoering van het door de faunabeheereenheid vastgestelde faunabeheerplan en het bevorderen van het duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren, de bestrijding van schadeveroorzakende dieren en de jacht. In de provincie Flevoland is op dit moment alleen de Wildbeheereenheid actief.
2.2.
In juli 2018 heeft de heer [A] (hierna: [A] ) op verzoek van gedeputeerde staten van de Provincie (hierna: Gedeputeerde Staten) onderzoek uitgevoerd naar een efficiënt en transparant faunabeheer in Flevoland door met de betrokken organisaties - de Wildbeheereenheid, de faunabeheereenheid en de Stichting Faunafonds Flevoland - in gesprek te gaan. In zijn advies van 1 oktober 2018 staat onder andere:

Eigenlijk bestaat de WBE(voorzieningenrechter: bedoeld is de Wildbeheereenheid)
nog maar kort. De doorontwikkeling heeft nog onvoldoende (kunnen) plaatsvinden. Er is kennelijk binnen de vereniging sprake van onrust, met name over de meer regionale herkenbaarheid. Ik acht dit overigens eerst en vooral een verenigingsaangelegenheid.’
[A] doet verder de volgende aanbeveling:
‘De WBE heeft de taken zoals vastgelegd in de Wet natuurbescherming en dient daaraan invulling te geven. Het is dringend gewenst dat de WBE zich doorontwikkeld, door de vormgeving van 3 gebied gebonden werkcommissies. Dit is noodzakelijk om meer regionale herkenbaarheid te borgen en verder te ontwikkelen. Eén WBE heeft weliswaar grote voordelen, maar een nadeel is de directe herkenbaarheid en de mogelijkheid om actuele veldontwikkelingen te delen. In de verordening zou flexibiliteit moeten worden ingebouwd om, zonodig en/of desgewenst te komen tot een aparte WBE voor OVP, Lepelaarplassen, Markerwadden (Nationaal Landschap Nieuwland) of meer WBE’s.
2.3.
Op 27 oktober 2020 heeft de faunabeheereenheid Flevoland advies gegeven aan Gedeputeerde Staten over het instellen van meerdere wildbeheereenheden. In haar advies zet zij de voor- en nadelen van meerdere wildbeheereenheden op een rij en schrijft zij: ‘
de FBE(voorzieningenrechter: bedoeld is de faunabeheereenheid)
gaat niet primair over de inrichting van WBE’s, maar vanuit haar verantwoordelijkheid adviseert ze voor iedere polder een eigen WBE en een WBE voor nationaal Park Nieuwland, totaal vier WBE’s.’
2.4.
Gedeputeerde Staten hebben vervolgens een Oprichtingscommissie ingesteld, ter advisering over de vraag of er drie of vier wildbeheereenheden moesten komen en om de begrenzing van de wildbeheereenheden vast te stellen. Op 5 oktober 2021 heeft de Oprichtingscommissie het advies gegeven voor drie wildbeheereenheden te gaan voor noordelijk, oostelijk en zuidelijk Flevoland.
2.5.
Op 26 januari 2022 hebben provinciale staten van de Provincie (hierna: Provinciale Staten) de Ontwerp Verordening inzake wijziging omvang en begrenzing wildbeheereenheden in Flevoland vastgesteld. De Wildbeheereenheid heeft een zienswijze ingediend. De Ontwerp Verordening is niet aangepast naar aanleiding van de zienswijze.
2.6.
Op 5 februari 2022 heeft de voorzitter van de Wildbeheereenheid aan [A] een e-mail toegestuurd waarin onder andere staat:
‘Wij - onze advocaat - een lid van onze vereniging en ik - hebben maandag aanstaande een afspraak met gedeputeerde [B] . Dan doe ik een laatste en uiterste poging om tot een oplossing (compromis) te komen. Hij wil 3 WBE’s - 3 verenigingen. Wij willen 1 vereniging blijven.
Ik ga aanstaande maandag op zoek naar een compromis. (…). In plaats van 3 verenigingen blijven wij wel 1 vereniging met 3 werkgebieden. Maar niet meer vrijblijvend. Statutair leggen wij de grenzen van de 3 werkgebieden vast die overeenkomen met dezelfde grenzen die hij wil hebben met de 3 aparte WBE’s. Wij leggen ook statutair vast dat de bestuursleden (nu 6 met een onafhankelijk voorzitter) uit elk werkgebied 2 bestuursleden worden benoemd. Dus 3x2 met een onafhankelijke voorzitter. Wij leggen ook statutair vast dat wij naast de algemene ledenvergadering (voorjaar en najaar) ook 2 vergaderingen per jaar per werkgebied gaan houden.
Waarom dit voorstel? Het argument van Gedeputeerde [B] , waarom hij drie verenigingen wil, is de regionale herkenbaarheid. Dat komt, in zijn optiek, met 3 verenigingen beter tot zijn recht. Met het bovengenoemde voorstel wat ik maandag naar hem doe - de werkgebieden statutair borgen - heeft hij wat regionale uitstraling betreft (bijna) hetzelfde effect als 3 verenigingen. (…).
2.7.
Op het voorstel reageert [A] dezelfde dag:
‘dit voorstel sluit natuurlijk, als uitwerking, naadloos aan op mijn advies’.
2.8.
Bij besluit van 25 mei 2022 hebben Provinciale Staten de Omgevingsverordening Flevoland en de Omgevingsverordening provincie Flevoland gewijzigd met de Verordening inzake wijziging omvang en begrenzing wildbeheereenheden in Flevoland [1] (hierna: de Verordening). In de Verordening staat dat artikel 8.18 van de Omgevingsverordening Flevoland en artikel 16.18 van de Omgevingsverordening provincie Flevoland worden gewijzigd. Deze komen te luiden:
‘Omvang en (begrenzing) werkgebied
Er zijn in Flevoland drie wildbeheereenheden.
Een wildbeheereenheid heeft een aaneengesloten werkgebied met een duidelijk geografische begrenzing.
De werkgebieden van de drie wildbeheereenheden zijn:
a.
Noordelijk Flevoland: Land: Gemeente Noordoostpolder Gemeente Urk
Water: IJsselmeer
b.
Oostelijk Flevoland: Land: gebied ten oosten van de Knardijk
Water: Ketelmeer
Randmeren ten oosten van N302 (aquaduct)
c.
Zuidelijk Flevoland: Land: gebied ten westen van de Knardijk
Water: Flevolands deel Markermeer (inclusief dijk Enkhuizen-Lelystad)
Randmeren ten westen N302 (aquaduct)’
2.9.
Artikel III van de Verordening bepaalt dat artikel 8.18 in werking treedt met ingang van de dag na uitgifte van het Provinciaal Blad waarin de Verordening wordt geplaatst. Artikel 16.18 treedt in werking als de Omgevingswet in werking treedt.
2.10.
Er zijn recent drie nieuwe wildbeheereenheden opgericht door jachthouders met jachtakte. De beoogde werkgebieden van deze wildbeheereenheden komen overeen met de werkgebieden genoemd in de Verordening.

3.Het geschil

3.1.
De Wildbeheereenheid vordert samengevat - om Provinciale Staten bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen:
de onmiddellijke invoering van de Verordening op te schorten,
in bemiddeling te treden over de geschillen die bestaan tussen de Wildbeheereenheid en de Gedeputeerde over de Verordening,
om een dwangsom van € 1.000,00 per dag te betalen als de vorderingen onder 1 en 2 niet worden nagekomen,
de buitengerechtelijke kosten te vergoeden,
de proces- en nakosten te vergoeden, te vermeerderen met de wettelijke rente als deze kosten niet binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis zijn betaald.
3.2.
De Provincie voert verweer en concludeert dat de Wildbeheereenheid niet-ontvankelijk moet worden verklaard en/of dat de vorderingen moeten worden afgewezen, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van de Wildbeheereenheid in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Wat oordeelt de voorzieningenrechter?

4.1.
De beslissing zal zijn dat de Provincie de inwerkingtreding van de Verordening
niethoeft op te schorten en niet kan worden veroordeeld om in bemiddeling te treden. Deze vorderingen, en de nevenvorderingen, worden daarom afgewezen. Hierna wordt deze beslissing uitgelegd.
Het spoedeisend belang
4.2.
Anders dan de Provincie betoogt, heeft de Wildbeheereenheid haar spoedeisend belang bij een voorziening in kort geding voldoende onderbouwd. De Verordening zou in eerste instantie op 8 juni 2022 in het Provinciaal Blad worden geplaatst, waardoor artikel 8.18 een dag later in werking zou treden. De Provincie heeft toegelicht dat zij de publicatie heeft uitgesteld tot na dit vonnis. Daarna zal de Verordening - bij afwijzing van de vorderingen - onverwijld worden gepubliceerd. Met de inwerkingtreding van de Verordening wijzigen de bevoegdheden voor de Wildbeheereenheid per direct - ook als de jachthouders met jachtakte zich kunnen aansluiten bij een andere wildbeheereenheid, zoals de Provincie stelt - zodat de Wildbeheereenheid een voldoende spoedeisend belang heeft haar vordering in kort geding voor te leggen.
4.3.
Gelet op deze conclusie worden de vorderingen inhoudelijk beoordeeld.
Over de vorderingen
De vordering tot opschorting van de Verordening
4.4.
De Wildbeheereenheid wenst dat de invoering van de Verordening wordt opgeschort, totdat de Wildbeheereenheid haar organisatie aan de Verordening heeft aangepast en de faunabeheereenheid de gelegenheid heeft gehad het faunabeheerplan aan te passen. De Wildbeheereenheid voert de volgende redenen aan voor opschorting:
1. De Verordening is in strijd met regelgeving, namelijk met:
a. het recht van vereniging en vergadering,
b. artikel 3.14 van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb),
c. het Faunabeheerplan.
2. De Verordening is anderszins onrechtmatig, omdat:
a. de Wildbeheereenheid per direct van de uitvoering van faunabeheer wordt uitgesloten en de recent opgerichte wildbeheereenheden niet voldoen aan de vereisten om het faunabeheer uit te voeren, waardoor het faunabeheer wordt gefrustreerd,
b. de Verordening niet zorgvuldig tot stand is gekomen, omdat de gegeven adviezen niet geschikt zijn als basis voor de Verordening en de Wildbeheereenheid niet de gelegenheid heeft gekregen om haar organisatie en structuur binnen eigen verantwoordelijkheid aan te passen.
Het toetsingskader
4.5.
De Verordening is een algemeen verbindend voorschrift. Een algemeen verbindend voorschrift kan in kort geding worden opgeschort. Dat kan alleen als de Verordening onmiskenbaar onrechtmatig is, zodat van de betrokkenen - mede in verband met de voor hen te verwachten schade - niet kan worden gevergd dat zij zich naar de uitvoering daarvan richten. In kort geding moet de voorzieningenrechter terughoudend toetsen. Het is niet aan de rechter - maar aan de Provincie - om de betrokken belangen en de waarde daarvan vast te stellen en deze af te wegen. De Provincie heeft bij die afweging beoordelingsruimte, wat de terughoudendheid van de (on)rechtmatigheidstoetsing door de voorzieningenrechter onderstreept. Als de Verordening in strijd is met hogere regelgeving zal sneller geconcludeerd worden dat sprake is van onmiskenbare onrechtmatigheid.
De beoordeling
Ad 1a. strijd met het recht van vereniging en vergadering
4.6.
De stelling van de Wildbeheereenheid dat (de onmiddellijke inwerkingtreding van) de Verordening in strijd is met het recht van vereniging en vergadering, slaagt niet.
4.7.
De Verordening heeft tot gevolg dat de Wildbeheereenheid niet meer voldoet aan de regels die de Provincie stelt aan werkzame wildbeheereenheden, omdat zij niet in één van de drie werkgebieden werkt. Dit neemt niet weg dat de Wildbeheereenheid in dezelfde samenstelling verenigd mag blijven en kan vergaderen. Anders dan de Wildbeheereenheid betoogt, worden leden ook niet gedwongen zich te verenigen in een andere vereniging met een andere structuur. Zij kunnen ervoor kiezen geen lid meer te worden van een wildbeheereenheid. Op het recht van vereniging en vergadering maakt de Verordening dan ook geen inbreuk. De omstandigheid dat (de leden van) de Wildbeheereenheid het faunabeheer niet kunnen voortzetten - in ieder geval niet in de huidige samenstelling - maakt deze conclusie niet anders. Het recht van vereniging en vergadering houdt namelijk niet in dat (de leden van) de Wildbeheereenheid - onder alle omstandigheden en in alle gebieden van de provincie - het faunabeheer mogen blijven uitvoeren.
Ad 1b. strijd met artikel 3.14 Wnb
4.8.
De Wildbeheereenheid voert verder aan dat de Verordening in strijd is met
artikel 3.14 van de Wnb. Hierna wordt uitgelegd waarom deze stelling niet slaagt.
4.9.
In artikel 3.14 Wnb staat:
‘Jachthouders met een jachtakte organiseren zich met anderen in een wildbeheereenheid, die de rechtsvorm van een vereniging heeft, ter uitvoering van het door de faunabeheereenheid vastgestelde faunabeheerplan en om te bevorderen dat een duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren, bestrijding van schadeveroorzakende dieren en jacht worden uitgevoerd in samenwerking met en ten dienste van grondgebruikers of terreinbeheerders. Ook grondgebruikers en terreinbeheerders kunnen lid worden van de vereniging.
Provinciale staten stellen bij verordening regels waaraan in hun provincie werkzame wildbeheereenheden als bedoeld in het eerste lid voldoen. Deze regels hebben in elk geval betrekking op:
de omvang en begrenzing van het gebied waarover zich de zorg van de wildbeheereenheid kan uitstrekken, en
de gevallen waarin en voorwaarden waaronder jachthouders zijn uitgezonderd van het eerste lid.’
4.10.
In de parlementaire geschiedenis bij de Wnb staat verder onder andere:
‘De toekenning van deze taken en verantwoordelijkheden aan de wildbeheereenheden vindt haar rechtvaardiging in het feit dat deze samenwerkingsverbanden bij uitstek streekgebonden zijn. Om de wildbeheereenheden deze taken effectief te kunnen laten uitvoeren, is erin voorzien dat alle van het geweer gebruikmakende jachthouders - jachthouders met een jachtakte - binnen het werkgebied van een wildbeheereenheid zich bij deze eenheid moeten aansluiten (…). Deze werkgebieden dienen bovendien van voldoende omvang te zijn voor een effectieve invulling van de werkzaamheden; de provincies kunnen daaromtrent regels stellen (…).’
4.11.
Uit de tekst van artikel 3.14 Wnb en parlementaire geschiedenis volgt dat de Provincie regels mag stellen aan de werkzame wildbeheereenheden. Die regels mogen in ieder geval - maar niet uitsluitend - gaan over de omvang en begrenzing van het gebied waarover de wildbeheereenheid kan uitstrekken, zodat de werkzaamheden effectief worden ingevuld. Noch uit de letterlijke tekst van artikel 3.14 Wnb, noch uit de parlementaire geschiedenis daarbij, volgt dat uitsluitend de jachthouders met jachtakte bepalen waar het werkgebied van de wildbeheereenheid ligt. Ook volgt hieruit niet dat een provincie alleen regels mag stellen bij grensgeschillen tussen de wildbeheereenheden. Verder vindt de stelling van de Wildbeheereenheid dat de Provincie het aantal wildbeheereenheden niet mag maximeren, ook geen steun in de tekst van artikel 3.14 Wnb of de gedachte achter de Wnb. Dit betekent dat de Provincie de provincie Flevoland op basis van artikel 3.14 Wnb in drie werkgebieden voor de wildbeheereenheden heeft mogen splitsen en het maximum aantal wildbeheereenheden op drie heeft mogen vaststellen.
4.12.
De wijziging van de Verordening is gelet op het voorgaande niet in strijd met de bevoegdheden die de Provincie op grond van artikel 3.14 Wnb heeft en daarmee niet onmiskenbaar onrechtmatig.
Ad 1c. strijd met het Faunabeheerplan
4.13.
Op grond van artikel 3.12 Wnb stellen de faunabeheereenheden voor hun werkgebied een of meer faunabeheerplannen vast. Die plannen hebben goedkeuring van Gedeputeerde Staten nodig en worden uitgevoerd door de wildbeheereenheid.
4.14.
De Wildbeheereenheid heeft onbetwist aangevoerd dat in het huidige vastgestelde en goedgekeurde faunabeheerplan staat dat de leden van de Wildbeheereenheid het faunabeheerplan uitvoeren. De drie wildbeheereenheden die recent zijn opgericht, kunnen daarom volgens de Wildbeheereenheid het faunabeheerplan niet uitvoeren zonder wijziging van het faunabeheerplan (met goedkeuring van Gedeputeerde Staten).
4.15.
Een eventuele strijd tussen de Verordening en het faunabeheerplan leidt echter niet tot de conclusie dat de inwerkingtreding van de Verordening opgeschort moet worden. Dat komt omdat de Verordening een hogere regeling is dan het Faunabeheerplan, als gevolg waarvan - gelet op het onder punt 4.5 genoemde toetsingskader - geen sprake is van een onmiskenbare onrechtmatigheid.
Ad 2a. de (gevolgen van) onmiddellijke inwerkingtreding van de Verordening
4.16.
De Wildbeheereenheid voert verder aan dat de onmiddellijke inwerkingtreding van de Verordening onrechtmatig is, omdat haar leden per direct van het faunabeheer zijn uitgesloten. Volgens de Wildbeheereenheid zal hierdoor schade ontstaan, want zij kan de verplichtingen bij de grondgebruikers niet meer uitvoeren en niet is gebleken dat de recent opgerichte wildbeheereenheden aan de vereisten voldoen om het faunabeheer uit te voeren.
4.17.
De Provincie heeft terecht gesteld dat de Wildbeheereenheid niet heeft onderbouwd welke verplichtingen de Wildbeheereenheid bij de grondgebruikers heeft en welke schade er ontstaat bij niet nakoming daarvan. Deze argumenten kunnen daarom niet tot toewijzing van de vordering leiden.
4.18.
Verder is niet aangetoond dat de recent opgerichte wildbeheereenheden niet aan de vereisten van een wildbeheereenheid (kunnen) voldoen. De Wildbeheereenheid heeft gesteld dat een representatief aantal jachthouders met jachtakte aangesloten moet zijn bij een wildbeheereenheid voordat het faunabeheer correct kan worden uitgevoerd. Volgens de Wildbeheereenheid is dat bij de recent opgerichte wildbeheereenheden niet het geval, omdat alle jachthouders met jachtakte nog bij haar lid zijn. Op de mondelinge behandeling heeft de Wildbeheereenheid echter ook beaamd dat leden dubbel lid kunnen zijn geworden, vanwege de onzekerheden voor de toekomst. Dat leden zich niet bij de Wildbeheereenheid hebben uitgeschreven, zegt daarom niets over de vraag hoeveel jachthouders met jachtakte lid zijn geworden van de nieuw opgerichte wildbeheereenheden.
4.19.
Gelet op het voorgaande slagen de stellingen van de Wildbeheereenheid niet.
Ad 2b. de totstandkoming van de Verordening
4.20.
Ten slotte heeft de Wildbeheereenheid aangevoerd dat zij is overvallen door de Verordening en geen mogelijkheid heeft gekregen haar organisatie en structuur binnen haar eigen verantwoordelijkheid aan te passen. Zij stelt verder dat de gegeven adviezen niet geschikt zijn om als basis te dienen voor de Verordening. Ook deze stellingen leiden niet tot de conclusie dat de inwerkingtreding van de Verordening opgeschort moet worden.
4.21.
In zijn advies beschrijft [A] de opdracht, die hij als bestuurlijk verkenner heeft gekregen, als volgt:
‘het college van GS verwacht van de bestuurlijk verkenner dat deze de structuur en het werkproces in beeld brengt tussen de Faunabeheereenheid Flevoland, de Wildbeheereenheid Flevoland en de Stichting Faunabeheer Flevoland. Daarnaast worden aanbevelingen verwacht om de structuur en de werkprocessen te verbeteren. (…). De adviezen en aanbevelingen van de bestuurlijk verkenner worden betrokken bij de verdere besluitvorming door GS inzake het faunabeheer en financiering daarvan in de provincie Flevoland.’
Bij de gesprekken die hebben geleid tot het advies is de Wildbeheereenheid betrokken. Uit de onder punt 2.2 van dit vonnis geciteerde aanbevelingen, blijkt verder dat [A] advies geeft over de organisatie van de Wildbeheereenheid.
4.22.
Anders dan de Wildbeheereenheid betoogt, blijkt uit het voorgaande dat het advies voor een aanzienlijk deel betrekking heeft op de Wildbeheereenheid. De omstandigheid dat ook de andere organisaties onderdeel van het advies zijn, is geen reden het advies als ongeschikt te beschouwen als basis voor de Verordening. Dat het advies geschikt is, wordt nog bevestigd doordat de Wildbeheereenheid heeft verklaard dat zij de verdeling van het faunabeheer in de drie gebieden onderstreept vanwege de verschillende soorten fauna.
4.23.
De voorzieningenrechter is het wel eens met de Wildbeheereenheid dat [A] aangeeft dat het doorontwikkelen van de Wildbeheereenheid eerst en vooral een verenigingsaangelegenheid is. De Wildbeheereenheid heeft er echter zelf voor gekozen, ondanks de adviezen en plannen van de Provincie, haar werkgebieden niet te splitsen en niet deel te nemen in de nieuw op te richten wildbeheereenheden. Zij heeft in plaats daarvan de stelling ingenomen dat zij één vereniging wil blijven en als zodanig gehandeld. De Wildbeheereenheid heeft weliswaar na publicatie van de Ontwerpverordening het voorstel aan de Provincie gedaan haar vereniging statutair en bestuurlijk op te splitsen in drie werkgebieden, maar dit is meer dan drie jaar nadat [A] zijn advies heeft gegeven drie gebied gebonden werkcommissies in te stellen en nadat de Ontwerp Verordening al vastgesteld was. Het had op de weg van de Wildbeheereenheid gelegen dit eerder te doen. De (bestuurs)leden van de huidige Wildbeheereenheid hebben daarnaast volgens de Provincie de mogelijkheid gekregen te solliciteren op een functie binnen de drie wildbeheereenheden, maar daarvan geen gebruik gemaakt. Door de Wildbeheereenheid is aangevoerd dat die mogelijkheid is opengesteld, maar dat is gezegd dat zij toch geen plaats zouden krijgen binnen de drie op te richten wildbeheereenheden zodat solliciteren geen nut had. Deze laatste stelling is niet gemotiveerd onderbouwd, zodat deze de Wildbeheereenheid niet kan helpen.
4.24.
Dat er tot het laatste moment discussie is geweest over de vraag of de Verordening wel vastgesteld moest worden, is verder niet gebleken. De Wildbeheereenheid heeft dan ook niet gerechtvaardigd mogen vertrouwen dat zij zich niet hoefde voor te bereiden op een wijziging in de Verordening. Deze conclusie wordt gesterkt doordat de adviezen vanaf 2018 allemaal dezelfde kant op wijzen, namelijk om de provincie Flevoland in drie (of meer) werkgebieden op te delen.
4.25.
De Provincie heeft ten slotte voldoende aannemelijk gemaakt dat zij de relevante belangen tegen elkaar heeft afgewogen. Zij heeft advies gevraagd aan verschillende personen en organisaties, zij heeft gesprekken gevoerd en zij heeft de mogelijkheid gegeven een zienswijze in te dienen. Op basis hiervan heeft zij de Verordening vastgesteld, om de effectiviteit van het faunabeheer en de streekgebondenheid van de wildbeheereenheid te waarborgen door de provincie in drie werkgebieden op te delen. Deze afweging getuigt niet van onmiskenbaar onrechtmatige regelgeving.
De vordering om in bemiddeling te treden
4.26.
De Wildbeheereenheid heeft ook gevorderd dat de gedeputeerde met haar in bemiddeling treedt over de Verordening, onder leiding van een onpartijdige en voor beide partijen acceptabele mediator. Bemiddeling gaat echter uit van vrijwilligheid en vrijblijvendheid, zodat een partij niet - ook niet bij vonnis - gedwongen kan worden om aan bemiddeling deel te nemen. De vordering kan daarom niet worden toegewezen.
4.27.
Nu de vorderingen gelet op het voorgaande worden afgewezen, kan in het midden blijven of de Wildbeheereenheid ontvankelijk is vanwege het al dan niet ontbreken van een besluit van de Algemene Vergadering om te mogen procederen.
De dwangsom en buitengerechtelijke kosten
4.28.
Omdat de vorderingen worden afgewezen, dragen de gevorderde dwangsom en buitengerechtelijke kosten hetzelfde lot. De Wildbeheereenheid heeft bovendien niet gesteld of onderbouwd dat er buitengerechtelijke werkzaamheden hebben plaatsgevonden.
De proceskosten
4.29.
Omdat de Wildbeheereenheid in het ongelijk gesteld wordt, moet zij de proceskosten van de Provincie vergoeden. Deze kosten worden aan de zijde van de Provincie begroot op € 676,00 voor het griffierecht en € 1.016,00 voor het salaris van de advocaat. In totaal zijn de proceskosten € 1.692,00. De nakosten en wettelijke rente worden toegewezen zoals hierna in de beslissing staat.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt de Wildbeheereenheid in de proceskosten, aan de zijde van de Provincie tot op heden begroot op € 1.692,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt de Wildbeheereenheid in de nakosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat de Wildbeheereenheid niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C. Hagedoorn en in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2022. [2]

Voetnoten

1.Voluit: de Verordening tot wijziging van de Omgevingsverordening Flevoland en de Omgevingsverordening provincie Flevoland inzake wijziging omvang en begrenzing van de wildbeheereenheden in Flevoland.
2.type: