Overwegingen
1. Op 15 maart 2021 heeft eiseres een aanvraag voor woningurgentie ingediend. Zij heeft deze aanvraag gedaan omdat zij, samen met haar zoon van 7 jaar, niet meer kan verblijven in de woning van haar ex-partner. De relatie van eiseres is op 11 maart 2021 plotseling beëindigd waarbij sprake was van huiselijk geweld. Sindsdien verblijft eiseres (met haar zoontje) afwisselend bij haar ouders, een vriendin of bij haar zus in de gemeente [plaats] .
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat niet wordt voldaan aan de randvoorwaarden van artikel 3.2, tweede, vijfde en zesde lid, van de Huisvestingsverordening Gooi- en Vechtstreek 2019 (Huisvestingsverordening). Het gaat hierbij om de voorwaarde dat eiseres vanaf het moment dat zij het woonprobleem kon zien aankomen, naar het oordeel van verweerder in voldoende mate heeft gereageerd op alle bij het huishouden passende woonaanbiedingen in alle gemeenten in de regio Gooi- en Vechtstreek. Ook gaat het om de voorwaarde dat eiseres ingezetene is in de regio dan wel economische en/of maatschappelijke binding heeft aan de gemeente [plaats] . Verder kan het beroep van eiseres op artikel 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) niet rechtstreeks aan een bestuurlijk besluit worden getoetst, aldus verweerder. Daarnaast heeft verweerder voldoende rekenschap gegeven aan de belangen van het kind. Tot slot zijn er, volgens verweerder, geen bijzondere omstandigheden om ten gunste van eiseres de hardheidsclausule toe te passen.
Het standpunt van eiseres
3. Eiseres is het niet eens met het besluit van verweerder en voert aan dat zij aan alle randvoorwaarden uit de Huisvestingsverordening voldoet. Zij heeft sinds haar relatiebreuk volop gezocht naar woningen en heeft via Woningnet gereageerd op woningen. Dat zij volgens verweerder niet voldoende heeft gereageerd, is te wijten aan verweerder. Verweerder heeft namelijk eiseres niet is geïnformeerd over hoe zij aan de voorwaarde moet voldoen. Verder voert eiseres aan dat zij als ingezetene van de gemeente gezien moet worden omdat zij van de ongeveer 21 jaar dat zij in Nederland woont, ongeveer 17 jaar stond ingeschreven in één van de gemeenten van Gooi en Vechtstreek. Daarbij heeft zij ook maatschappelijke binding met de regio. Ook voert zij aan dat bepaalde punten uit de Huisvestingsverordening zeer onredelijk uitpakken voor haar en deze moeten daarom buiten toepassing worden gelaten door verweerder. Tenslotte is er volgens eiseres onvoldoende rekening gehouden met haar minderjarige kind bij de besluitvorming.
De randvoorwaarde uit artikel 3.2 tweede lid van de Huisvestingsverordening
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft gesteld dat eiseres onvoldoende heeft gereageerd op het woningaanbod. Verweerder heeft toegelicht dat hij verwacht dat eiseres ten minste vijftien keer per maand op het woningaanbod in de hele regio reageert. Dit acht de rechtbank geen onredelijke eis gezien de gestelde penibele woonsituatie van eiseres, het beeld dat verweerder heeft geschetst over het aantal woningen dat maandelijks beschikbaar komt en het doel van de voorwaarde, namelijk om invulling te geven aan de eigen verantwoordelijkheid van de betrokkene. Onder de eigen verantwoordelijkheid valt ook het activeren van de spoedzoek-regeling.
5. Vaststaat dat eiseres over de periode maart 2021 (moment relatiebreuk) tot en met mei 2021 (primair besluit), 24 keer had gereageerd, zijnde gemiddeld acht keer per maand. Tot aan de hoorzitting op 16 september 2021 heeft eiseres gemiddeld negen keer per maand heeft gereageerd op het woningaanbod. Hoewel de rechtbank hieraan, net als verweerder, wel ziet dat eiseres een inspanning heeft geleverd, mocht verweerder dit toch niet voldoende vinden. Daarvoor is vooral van belang dat eiseres met name op woningen in [plaats] heeft gereageerd. Zij stelt ook een voorkeur te hebben voor deze plaats omdat hier familie en vrienden wonen. Echter, naar het oordeel van de rechtbank is aannemelijk dat zij met deze keuze, onvoldoende heeft gereageerd op woningen buiten [plaats] en zich daarmee te beperkt heeft opgesteld. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat door het te geringe aantal reacties in combinatie met de beperkingen waarvoor eiseres wegens haar voorkeur heeft gekozen, verweerder op goede gronden de conclusie heeft getrokken dat eiseres niet aan de voorwaarde heeft voldaan dat zij voldoende op het beschikbare woningaanbod in de hele regio Gooi- en Vechtstreek heeft gereageerd. De rechtbank heeft begrip voor de moeilijke situatie waarin eiseres en haar zoon zich bevinden, maar dat leidt echter niet tot de conclusie dat verweerder de randvoorwaarde niet had mogen toepassen.
Is eiseres een ingezetene van de gemeente?
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiseres niet voldoet aan de randvoorwaarde uit artikel 3.2, zesde lid, van de Huisvestingsverordening. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat eiseres geen ingezetene is van de regio Gooi en Vechtstreek, omdat zij voorafgaand aan de urgentieaanvraag niet ten minste één jaar onafgebroken opgenomen stond in de Basisregistratie Personen (Brp) van één van de gemeenten in de regio. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat het ingezetenevereiste niet onredelijk bezwarend is omdat verweerder in de Huisvestingsverordening ook rekening heeft gehouden met een andere vorm van binding aan de regio, namelijk een maatschappelijke of een economische binding.
Heeft eiseres een maatschappelijke binding met de gemeente?
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat maatschappelijke binding met de regio in de zin van de Huisvestingsverordening ontbreekt. In de Huisvestingsverordening wordt onder maatschappelijke binding verstaan dat de situatie dat de woningzoekende een redelijk, met de plaatselijke samenleving verband houdend belang heeft zich in de regio Gooi en Vechtstreek te vestigen. Hieronder wordt in deze verordening - voor zover van belang - verstaan dat de woningzoekende die gedurende de voorafgaande 10 jaar ten minste 6 jaar onafgebroken ingezetene is geweest van een gemeente in de regio Gooi en Vechtstreek. De rechtbank stelt vast dat uit de woonhistorie van eiseres blijkt dat eiseres de afgelopen 10 jaar maximaal 4 jaar onafgebroken ingezetene is geweest van een gemeente in de regio Gooi en Vechtstreek.
Het voorgaande betekent dat de beroepsgronden niet slagen voor zover deze betrekking hebben op de randvoorwaarden.
8. De rechtbank komt echter tot het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat de aangevoerde gronden van eiseres geen aanleiding geven voor toepassing van de hardheidsclausule. Verweerder heeft bij de besluitvorming de belangen van de minderjarige zoon van eiseres namelijk niet kenbaar in kaart gebracht. Het onderzoek is daarmee niet volledig en in zoverre onzorgvuldig. Hierdoor kan verweerder niet tot de conclusie komen dat door het toepassen van de Huisvestingsverordening geen sprake is van een ongerechtvaardigde hardheid. Verder heeft verweerder ter zitting toegelicht dat een echtscheiding geen unieke of bijzondere situatie is om de hardheidsclausule toe te passen. Daarmee heeft verweerder onvoldoende onderkend dat er in deze specifieke situatie sprake is van huiselijk geweld en niet enkel van een echtscheiding. Ook heeft verweerder de brief van psycholoog van eiseres, waaruit blijkt dat een veilige en stabiele woonsituatie de therapie van eiseres en haar zoontje zal bevorderen, niet betrokken bij de besluitvorming. De stelling van verweerder dat het woonprobleem – met voorrang – moet worden opgelost daar waar het buiten de regio Gooi en vechtstreek is ontstaan en dat verweerder daarom geen toepassing geeft aan de hardheidsclausule, volgt de rechtbank niet nu dit onvoldoende rekening houdt met de stelling van eiseres dat zij een steunnetwerk in [plaats] heeft, en dat haar zoon naar aanleiding van de scheiding en het huiselijk geweld van school is gewisseld en dat het een onwenselijk effect zou hebben op zijn ontwikkeling als hij opnieuw van school zou moeten veranderen. De rechtbank merkt in dit kader tenslotte nog op dat verweerder ter zitting in de context van zijn beoordeling van de hardheidsclausule heeft opgemerkt dat het in zijn ogen te ver zou gaan om vanwege de situatie van eiseres, terwijl zij niet aan drie van de zes randvoorwaarden voldoet, de hardheidsclausule toe te passen. Deze opmerking roept de vraag op of verweerder voldoende helder voor ogen staat dat de hardheidsclausule er nu juist is voor situaties waarin een belanghebbende níet aan de randvoorwaarden voldoet.
9. Zoals hiervoor is overwogen onder rechtsoverweging 8 is het bestreden besluit in strijd met artikel 4.2 van de Huisvestingsverordening en het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel omdat verweerder onvoldoende zorgvuldig heeft onderzocht en onvoldoende heeft gemotiveerd dat niet afgeweken wordt van de Huisvestingsverordening op grond van de hardheidsclausule in deze specifieke situatie. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder motiveren waarom de hardheidsclausule niet van toepassing is op de situatie van eiseres. De uitkomst van verweerders nadere onderzoek kan ook zijn dat hij alsnog vindt dat eiseres een beroep toekomt op de hardheidsclausule. In dat geval kan verweerder alsnog een urgentie verlenen. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op vier weken na verzending van deze tussenuitspraak.
10. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
11. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
12. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.