ECLI:NL:RBMNE:2022:2539

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 juni 2022
Publicatiedatum
29 juni 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3607
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing compensatie transitievergoeding wegens beëindiging arbeidsovereenkomst niet door langdurige arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de afwijzing van een aanvraag om compensatie van de transitievergoeding. Eiseres had een arbeidsovereenkomst met een werkneemster die op 21 oktober 2013 ziek uitviel. Na een vaststellingsovereenkomst, gesloten op 22 februari 2016, werd de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden beëindigd per 1 maart 2016. Eiseres verzocht het Uwv om compensatie van de transitievergoeding, maar het Uwv weigerde dit, omdat volgens hen de arbeidsovereenkomst niet was beëindigd wegens langdurige arbeidsongeschiktheid, maar vanwege een verschil van inzicht over de functie-invulling.

De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst was geschied wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. De vaststellingsovereenkomst vermeldde expliciet dat de beëindiging plaatsvond vanwege een verschil van inzicht. Eiseres had geen bewijsstukken overgelegd die de claim van langdurige arbeidsongeschiktheid als reden voor beëindiging onderbouwden. De rechtbank concludeerde dat de voorwaarden voor compensatie niet waren vervuld, en verklaarde het beroep van eiseres ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van de inhoud van de vaststellingsovereenkomst en de noodzaak voor werkgevers om aan te tonen dat aan de voorwaarden voor compensatie is voldaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3607

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juni 2022 in de zaak tussen

[eiseres], te [vestigingsplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. I.D.C.J. van Driel),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. S.N. Westmaas-Kanhai).

Inleiding

1. Met ingang van 1 juli 1999 was de werkneemster [werkneemster] (de
werkneemster) in dienst bij eiseres. De werkneemster is op 21 oktober 2013 uitgevallen door
ziekte. Het Uwv heeft de werkneemster per einde wachttijd (18 oktober 2015) een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid heeft het Uwv de werkneemster per 9 november 2015 alsnog een WIA-uitkering in de vorm van een loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) toegekend, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 100%.
2. Op 22 februari 2016 hebben eiseres en de werkneemster een vaststellingsovereenkomst
gesloten. Daarin is overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden wordt beëindigd op 1 maart 2016. Eiseres heeft aan de werkneemster een beëindigingsvergoeding betaald van bruto € 4.600,-.
3. Met ingang van 1 april 2020 is de Wet houdende maatregelen met betrekking tot de
transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden of langdurige
arbeidsongeschiktheid in werking getreden. Vanaf die datum moet het Uwv de betaalde
transitievergoeding na een ontslag vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid aan de werkgever vergoeden, als aan bepaalde voorwaarden is voldaan.
4. Eiseres heeft bij het Uwv een aanvraag ingediend voor compensatie van de
transitievergoeding. Met het besluit van 11 februari 2021 heeft het Uwv de aanvraag
afgewezen.
5. Met het besluit van 16 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van
eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het
Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
6. Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2022 via MsTeams. Eiseres
is vertegenwoordigd door [A], bijgestaan door de gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Het geschil

7. Deze zaak gaat over de afwijzing van de aanvraag om compensatie van de
transitievergoeding die aan de werkneemster is betaald. Deze aanvraag is afgewezen, omdat volgens het Uwv uit de vaststellingsovereenkomst blijkt dat de arbeidsovereenkomst niet is beëindigd wegens langdurige arbeidsongeschiktheid maar wegens een verschil van inzicht over de invulling van de functie van de werkneemster.
8. Eiseres voert aan dat zij voldoet aan de voorwaarden voor het recht op compensatie. Het
Burgerlijk Wetboek (BW) en de compensatieregeling stellen geen eisen aan de inhoud van een vaststellingsovereenkomst. Het is voldoende dat de werkneemster langer dan 104 weken ziek is en de arbeidsovereenkomst om die reden eindigt.
De werkneemster heeft schriftelijk verzocht om beëindiging van de arbeidsovereenkomst vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid. Ter onderbouwing verwijst eiseres naar de brief van 16 januari 2016 van (de gemachtigde van) de werkneemster en naar het besluit van het Uwv van 10 december 2015, waarbij aan de werkneemster vanaf 9 november 2015 een WIA-uitkering is toegekend.
Eiseres voert verder aan dat ten tijde van de vaststellingsovereenkomst de compensatieregeling nog niet bestond. Eiseres heeft daarop dan ook niet kunnen anticiperen, waardoor uit de considerans van de vaststellingsovereenkomst ook niet blijkt dat de arbeidsovereenkomst is beëindigd wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. Volgens eiseres had het Uwv onderzoek moeten doen naar de feitelijke grondslag van de beëindiging.
Ten slotte voert eiseres aan dat het bestreden besluit onbillijk is, omdat zij zich als goed werkgever heeft gedragen door een slapend dienstverband te voorkomen en dat de gevolgen van het bestreden besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doel. Eiseres verzoekt daarom het beroep op te vatten als een verzoek om nadeelcompensatie voor zover er niet wordt gecompenseerd.

De beoordeling door de rechtbank

9. In artikel 7:673e, eerste lid, van het BW zijn de voorwaarden voor het recht op
compensatie opgenomen. Het artikel bepaalt dat aan de werkgever die op grond van artikel 7:673 van het BW een transitievergoeding is verschuldigd, op diens verzoek een vergoeding wordt verstrekt, indien de arbeidsovereenkomst na de periode, bedoeld in artikel 670, eerste lid, onderdeel a, en het elfde lid, is beëindigd, omdat de werknemer wegens ziekte of gebreken niet meer in staat was de bedongen arbeid te verrichten.
10. Uit deze bepaling volgt dat één van de voorwaarden voor het recht op compensatie is dat
de arbeidsovereenkomst moet zijn beëindigd wegens langdurige arbeidsongeschiktheid.
11. Het is aan eiseres als werkgever om aannemelijk te maken dat zij aan de voorwaarden voor
het recht op compensatie voldoet. Dat blijkt ook uit de Memorie van Toelichting bij de Wet houdende maatregelen met betrekking tot de transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden of langdurige arbeidsongeschiktheid. [1]
12. In een vaststellingsovereenkomst leggen partijen, ter beëindiging of ter voorkoming van
onzekerheid of een geschil, gezamenlijk vast welke rechten en plichten zij jegens elkaar hebben. Aan een vaststellingsovereenkomst mag daarom veel gewicht worden toegekend.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in deze zaak de inhoud van de
vaststellingsovereenkomst als uitgangspunt worden genomen voor de beoordeling van de reden van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met de werkneemster.
13. De rechtbank overweegt dat in de considerans van de vaststellingsovereenkomst als reden
voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst is opgenomen ‘verschil van inzicht over de invulling van de functie’. In de vaststellingovereenkomst is verder opgenomen dat de werkneemster uitdrukkelijk erkent dat aan haar geen transitievergoeding toekomt, omdat de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden eindigt, dat de werkgever haar een beëindigingsvergoeding is verschuldigd en dat zij tot het einde van het dienstverband is vrijgesteld van werk. Op de zitting heeft eiseres toegelicht dat zij met de werkneemster in onderhandeling was over het al dan niet beëindigen van de arbeidsovereenkomst, maar dat de onderhandelingen spaak liepen. Tussen partijen bestond verschil van inzicht of eiseres verplicht was aan een beëindiging mee te werken. De werkneemster vond dat zij langdurig arbeidsongeschikt was en dat eiseres mee moest werken aan een beëindiging. Eiseres was niet bereid bovenop de normale ontslagvergoeding een transitievergoeding te betalen.
14. Naar het oordeel van de rechtbank strookt deze toelichting op de zitting niet met de inhoud
van de vaststellingsovereenkomst, omdat daarin wordt gesproken over een verschil van inzicht over de invulling van de functie. Dat eiseres niet heeft kunnen anticiperen op de compensatieregeling laat onverlet dat in de vaststellingsovereenkomst een andere reden van beëindiging wordt genoemd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat langdurige arbeidsongeschiktheid de reden is geweest van beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Eiseres heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat het haar bedoeling is geweest de arbeidsovereenkomst te beëindigen wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. In de toekenning van een WGA-uitkering door het Uwv en de eerdergenoemde brief van 16 januari 2016 kan, in aanmerking genomen de inhoud van de vaststellingsovereenkomst, onvoldoende steun worden gevonden voor het oordeel dat langdurige arbeidsongeschiktheid daadwerkelijk de reden voor de beëindiging is geweest. Het toekenningsbesluit WIA-uitkering van 10 december 2015 wordt in de vaststellingsovereenkomst ook niet genoemd.
15. Het beroep van eiseres op het evenredigheidsbeginsel slaagt niet. Het bestreden besluit is
gebaseerd op artikel 7:673e van het BW en dus op een wet in formele zin die door het parlement is goedgekeurd. Uit de tekst van deze bepaling volgt dwingend dat geen recht op compensatie bestaat als niet aan de voorwaarden is voldaan. Er is dus sprake van een gebonden beschikking op grond van een wet in formele zin. De rechtbank ziet geen ruimte om het bestreden besluit of de compensatieregeling als zodanig te toetsen aan artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) of aan het evenredigheidsbeginsel als algemeen rechtsbeginsel. Dit zou slechts anders zijn als de onevenredigheid zit in een door de formele wetgever niet verdisconteerde omstandigheid. Deze bijzondere omstandigheid kan slechts bij hoge uitzondering worden aangenomen. Naar het oordeel van de rechtbank is van bijzondere omstandigheden niet gebleken. De vraag of en zo ja, welke (andere) mogelijkheden de bestuursrechter heeft om een formele wet te toetsen aan het evenredigheidsbeginsel is actueel gelet op de conclusie van staatsraad advocaat-generaal mr. G. Snijders van 18 mei 2022. Tegen die achtergrond ziet de rechtbank nu geen aanleiding om anders naar deze zaak te kijken.
16. Over het verzoek van eiseres tot nadeelcompensatie overweegt de rechtbank dat daarvoor
een juridische grondslag ontbreekt. Eiseres heeft dit op de zitting ook niet nader kunnen toelichten.

Conclusie

17. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de arbeidsovereenkomst niet beëindigd wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. Dat betekent dat niet is voldaan aan de voorwaarden om voor compensatie van de transitievergoeding in aanmerking te komen.
18. De rechtbank concludeert dat het Uwv de aanvraag van eiseres terecht heeft afgewezen.
Het beroep is dan ook ongegrond. Eiseres krijgt dus geen gelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Kamerstukken II, 2016-2017, 34 699, nr. 3, pagina 6