ECLI:NL:RBMNE:2022:2605

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
22/1656
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure inzake rijbewijs ongeldig verklaring

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 24 mei 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, dat haar rijbewijs per 14 maart 2022 ongeldig had verklaard. Dit besluit was genomen omdat uit onderzoek was gebleken dat verzoekster niet geschikt was om te rijden. Na het indienen van het bezwaar heeft de directeur op 25 april 2022 het bezwaar gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen. Hierop heeft verzoekster haar verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De voorzieningenrechter heeft op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechter heeft vastgesteld dat verweerder is tegemoetgekomen aan het verzoek om voorlopige voorziening, waardoor verzoekster recht heeft op vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft de kosten vastgesteld op € 1.300,-, gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Tevens is vermeld dat verzoekster recht heeft op vergoeding van het griffierecht van € 184,- door verweerder.

De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing. De uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, in aanwezigheid van griffier mr. K.E. Pruntel.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1656

uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 mei 2022 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. J.J. van 't Hoff),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 7 maart 2022 (primair besluit) heeft verweerder het rijbewijs van verzoekster per 14 maart 2022 ongeldig verklaard omdat uit onderzoek is gebleken dat zij niet geschikt is om te rijden.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 25 april 2022 heeft verweerder het bezwaar van verzoekster gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De voorzieningenrechter heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft niet gereageerd op dit verzoek.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Die wetsartikelen zijn op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure. Als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het verzoek om voorlopige voorziening.
4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek als kennelijk gegrond toe en veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.300,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 541,- en 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 759,- met een wegingsfactor 1).
5. De voorzieningenrechter wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:82, zesde lid, van de Awb het door verzoekster betaalde griffierecht van € 184,- kan vergoeden. Verzoekster moet zich hiervoor dan ook tot verweerder wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.300,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Pruntel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.