ECLI:NL:RBMNE:2022:2688

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 juli 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
9880400 MV EXPL 22-67 BS/43497
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van woonruimte wegens aantreffen van drugs

In deze zaak heeft de stichting Ymere een kort geding aangespannen tegen [gedaagde] B.V. en [A], die onder bewind staat, met als doel de ontruiming van een woning. De aanleiding voor de vordering was het aantreffen van een handelsvoorraad hard- en softdrugs in de woning van [A] op 3 december 2021, wat leidde tot een besluit van de burgemeester om de woning voor drie maanden te sluiten. Ymere stelde dat [A] zijn verplichtingen als huurder had geschonden en dat de huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden was. [A] betwistte de geldigheid van deze ontbinding en weigerde de woning op te leveren.

De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat Ymere een spoedeisend belang heeft bij de ontruiming, maar dat het nog niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de buitengerechtelijke ontbinding geldig is. De rechter overwoog dat de aanwezigheid van drugs in de woning ernstig is, maar dat het verweer van [A] - dat hij niet op de hoogte was van de drugs en dat de situatie mogelijk eenmalig was - ook meegewogen moet worden. De kantonrechter concludeerde dat de vordering tot ontruiming niet kon worden toegewezen, omdat het in hoge mate onwaarschijnlijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat de ontbinding geldig is.

Daarnaast werd de vordering tot betaling van een contractuele boete afgewezen, omdat Ymere geen spoedeisend belang had bij deze vordering. De proceskosten werden toegewezen aan de zijde van [gedaagde]. Het vonnis werd uitgesproken op 11 juli 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
zaaknummer: 9880400 MV EXPL 22-67 BS/43497
Kort geding vonnis van 11 juli 2022
inzake
de stichting
STICHTING YMERE,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij,
gemachtigde: mr. L.C. Strating,
tegen:
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[A],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. E.J.H. van Lith.
Partijen zullen hierna Ymere en [gedaagde] worden genoemd.
De onderbewindgestelde zal worden aangeduid als [A] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 1 juni 2022 met producties;
  • de akte overlegging producties van [gedaagde] ;
  • de mondelinge behandeling op 27 juni 2022, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt;
  • de door Ymere en [gedaagde] overgelegde pleitnotities.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Ymere verhuurt sinds 15 mei 2020 aan [A] de woning aan de [straatnaam] [nummer] te [plaats] (hierna: de woning).
2.2.
Sinds 20 januari 2021 is een bewind ingesteld over de goederen van [A] met benoeming van [gedaagde] als zijn bewindvoerder. De gronden van de onderbewindstelling zijn de lichamelijke of geestelijke toestand van [A] .
2.3.
Op 3 december 2021 is de politie de woning binnengetreden en heeft de woning doorzocht nadat er een melding was gedaan dat er in de [straatnaam] een man zou rondrennen die zou worden achtervolgd door onbekend gebleven mannen met bijlen. De man zou bij meerdere bewoners hebben aangebeld, waarop een van die bewoners de politie heeft gebeld. De man werd aangehouden door de politie. Hij bleek afkomstig te zijn uit de woning van [A] en had € 15.295 aan contant geld en drugs in zijn onderbroek. Na diens aanhouding heeft de politie de woning doorzocht.
2.4.
De burgemeester van de gemeente [gemeente] (hierna: Burgemeester) heeft, vanwege de aangetroffen handelshoeveelheden soft- en harddrugs, op grond van artikel 13b Opiumwet het voornemen tot sluiting van de woning voor de duur van drie maanden kenbaar gemaakt aan [A] . Daarop heeft de (toenmalige) gemachtigde van [A] zijn zienswijze ingediend. Vervolgens heeft de burgemeester op 18 februari 2022 het ‘Besluit sluiting aantreffen hard/softdrugs op [straatnaam] [nummer] ’, hierna het Besluit, genomen om de woning te sluiten voor de duur van drie maanden met ingang van 10 maart 2022. [A] heeft tegen dit besluit geen bezwaarschrift ingediend.
2.5.
Uit het Besluit blijkt dat op 3 december 2021 in de woning zijn aangetroffen:
  • “restanten wit poeder op het nachtkastje van de huurder;
  • bord/schotel met wit poeder op het nachtkastje van de man;
  • blanco creditcard met restanten wit poeder in de kamer van de man;
  • hennep in een koffer van de man (13,54 gram);
  • hasj uit de koffer van de man (1,32 gram);
  • anabolen en kamagra in de koffer van de man;
  • 2 paarse pillen in de bruine leren tas van de man;
  • 1 rode pil in de bruine leren tas van de man;
  • schotel met restanten wit poeder in de kelderbox.”
Dit komt er op neer dat op 3 december 2021 in de woning een handelsvoorraad hard- en softdrugs is aangetroffen. Ook blijkt uit het besluit dat de man tegenover de politie heeft verklaard dat hij al enkele dagen bij [A] verbleef, dat hij € 450 huur per week betaalt, dat hij [A] kent, dat hij en [A] verslaafd zijn aan cocaïne en dat zij dagelijks een halve tot twee gram cocaïne gebruiken.
2.6.
Bij brieven van 4 april 2022 aan [gedaagde] en [A] heeft Ymere de huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden en verzocht om de woning op 17 juni 2022 leeg, schoon en zonder schade op te leveren. In de brief wordt als reden voor de ontbinding genoemd:
“De politie heeft vastgesteld dat er een hoeveelheid verdovende middelen in de woning aanwezig was waaronder cocaïne, Fenacetine, hennep en hasj. Ook verhuurde u een kamer voor een bedrag van 450,00 euro per week. Dat is strafbaar en in strijd met de huurovereenkomst. Het sluitingsbevel van de burgemeester geeft ons de mogelijkheid om de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden”.
2.7.
Bij e-mailbericht van 14 april 2022 van mr. Van Lith aan Ymere heeft [A] de geldigheid van de buitengerechtelijke ontbinding bestreden en aangegeven niet bereid te zijn tot oplevering van de woning. Bij e-mail van 25 april 2022 aan Ymere heeft [gedaagde] het standpunt van [A] bevestigd.

3.Het geschil

3.1.
De Ymere vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, de:
veroordeling van [A] om de woning uiterlijk op 17 juni 2022 (zeven dagen na heropening van de woning) met al het zijne en de zijnen aan Ymere – leeg en bezemschoon – ter beschikking te stellen door de woning te ontruimen;
veroordeling van [A] tot betaling aan Ymere van de contractuele boete van € 10.000,00;
veroordeling van [A] in de kosten van de procedure, inclusief de nakosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
De kantonrechter zal hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, ingaan op de stellingen van partijen.

4.De beoordeling

4.1.
Ymere heeft gelet op de grondslag en de aard van de vordering een voldoende spoedeisend belang bij haar vordering tot ontruiming. Dat spoedeisende belang ontbreekt bij de vordering tot betaling van de boete.
De vordering tot ontruiming
4.2.
In dit kort geding staat de vraag centraal of vooruitlopend op een te voeren bodemprocedure waarin beslist zal worden over de geldigheid van de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst [A] de woning moet ontruimen. De beantwoording van die vraag is afhankelijk van de betrokken belangen van partijen en de mate waarin het waarschijnlijk is dat in de bodemprocedure zal worden beslist dat de ontbinding geldig is. Tegenover het belang van Ymere om streng op te treden tegen het gebruik van de woning voor (hard)drugshandel, staat het belang van [A] bij het behoud van zijn woning. Bij dat belang van [A] weegt mee dat hij vanwege beperkingen een verleden van ambulante hulpverlening heeft en te verwachten is dat de financiële gevolgen van de ontruiming voor [A] problematisch zullen zijn. Deze belangen in aanmerking nemend zal voor de toewijsbaarheid van de vordering in dit kort geding, moeten blijken dat het in hoge mate waarschijnlijk is dat de bodemrechter zal beslissen dat de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst geldig is. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter kan echter op dit moment nog niet met een voldoende mate van zekerheid worden geoordeeld dat Ymere in die bodemprocedure in het gelijk zal worden gesteld. Daartoe overweegt de kantonrechter het volgende.
4.3.
Ymere heeft terecht aangevoerd dat [A] als huurder verantwoordelijk is voor dat wat er in zijn woning gebeurt en voor wie daarin verblijft. Het staat vast dat op 3 december 2021 in de woning een handelsvoorraad hard- en softdrugs is aangetroffen. Deze aanwezigheid betekent dat [A] zijn contractuele en wettelijke verplichtingen als goed huurder heeft overtreden. Het is zonder meer begrijpelijk dat Ymere ten aanzien van drugs een zero-tolerance-beleid voert en de ernst van deze overtreding hoog opneemt. Hoewel de in het Besluit opgenomen feiten zonder meer als ernstig kunnen worden beschouwd, is dat Besluit en zijn de daarin opgenomen feiten als zodanig onvoldoende reden om aan te nemen dat de bodemrechter zal oordelen dat Ymere de huurovereenkomst geldig ontbonden heeft. Die feiten staan in de verhouding tussen [A] en Ymere niet reeds vast omdat die in het Besluit staan vermeld. Dat [A] tegen het Besluit geen bezwaarschrift heeft ingediend, doet daaraan niet af. Voor de vaststelling en beoordeling van die feiten dient ook acht geslagen te worden op het verweer van [A] .
4.4.
Het verweer van [A] is dat hij daags voor de gebeurtenissen op 3 december 2021 een man heeft ontmoet op het station te [plaats] die hem vroeg of [A] een slaapplaats voor hem had. Ter zitting heeft [A] verklaard dat hij de man niet kende en er betrouwbaar uit vond zien. [A] heeft de man een logeerplaats aangeboden. [A] heeft ook verklaard dat:
- hij de politie heeft gebeld toen de man hem thuis met een mes bedreigde;
- hij geen cocaïne of drugs gebruikt en daarin evenmin handelt;
- hij met de man geen (onder)huurovereenkomst gesloten had.
Voorts heeft [gedaagde] ter verklaring van de bereidheid van [A] om de man een logeerplaats te geven ter zitting gewezen op de verstandelijke beperkingen van [A] waardoor hij makkelijk beïnvloedbaar zou zijn. [A] heeft voorts ter zitting aangegeven dat zijn vriendin, die regelmatig bij hem verblijft, de juistheid van zijn verklaring kan bevestigen.
4.5.
Als dit verweer juist blijkt te zijn dan zou mogelijk komen vast te staan dat de man misbruik heeft gemaakt van de beperkingen van [A] , en dat de aanwezigheid van de hard- en softdrugs in de woning tot één incident beperkt is. Die vaststelling zou bovendien aansluiten op 1) de verklaring van Ymere ter zitting dat zij niet bekend is met eerdere drugs-gerelateerde klachten van omwonenden van [A] en 2) dat niet gebleken is dat [A] strafrechtelijk zal worden vervolgd voor het aanwezig hebben van en/of het handelen in hard- en/of softdrugs. Het is waarschijnlijk dat dit relevante omstandigheden zullen zijn die de rechter in de bodemprocedure zal meewegen bij de beoordeling of de tekortkoming de ontbinding rechtvaardigt. Dit betekent dat zonder verder onderzoek naar de feiten, waarvoor in kort geding geen plaats, thans niet reeds kan worden geoordeeld dat het in hoge mate waarschijnlijk is dat de bodemrechter zal beslissen dat de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst geldig is. Dit betekent dat de vordering tot ontruiming zal worden afgewezen.
Contractuele boete
4.6.
De kantonrechter is van oordeel dat Ymere geen spoedeisend belang heeft bij de vordering van de contractuele boete. Het is een van de ontruiming losstaande (geld)vordering waarvoor een afzonderlijk spoedeisend belang vereist is. Dat afzonderlijke spoedeisende belang heeft Ymere niet gesteld. Daar komt bij dat de verschuldigdheid van de boete door [A] gemotiveerd is betwist, waardoor die vordering niet voldoende vaststaat om in kort geding toe te wijzen. De vordering tot betaling van een contractuele boete zal worden afgewezen.
Proceskosten
4.7.
Ymere zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 498,00 aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter, rechtdoende in kort geding:
5.1.
wijst de vorderingen van de Ymere af;
5.2.
veroordeelt de Ymere tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van
[gedaagde] tot op heden begroot op € 498,00 aan salaris gemachtigde;
5.3.
verklaart de (proces)kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2022.