ECLI:NL:RBMNE:2022:2693

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
UTR 21/3947
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor eigen bijdrage zorgverzekering en kosten medicijnen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. De eiser had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op basis van de Participatiewet (Pw) om de eigen bijdrage voor zijn zorgverzekering en de kosten voor medicijnen, vitaminen, mineralen en gezonde voeding te dekken. Het college had deze aanvraag op 27 november 2020 afgewezen en het bezwaar van de eiser ongegrond verklaard in een besluit van 26 augustus 2021. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 7 juli 2022 heeft de rechtbank de zaak behandeld. De eiser was aanwezig, terwijl de gemeente werd vertegenwoordigd door een gemachtigde. De rechtbank heeft na de zitting onmiddellijk uitspraak gedaan en het beroep van de eiser ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet had aangetoond dat de kosten voor vitaminen en mineralen noodzakelijk waren voor zijn gezondheid en dat hij in staat was om gezonde voeding te kopen met zijn bijstandsuitkering, ondanks het feit dat er beslag op zijn uitkering was gelegd.

De rechtbank heeft verder overwogen dat er geen zeer dringende redenen waren die het verlenen van bijzondere bijstand rechtvaardigden. De rechtbank benadrukte dat de beslagvrije voet in acht was genomen en dat de omstandigheden van de eiser niet als levensbedreigend of als een acute noodsituatie konden worden gekwalificeerd. De uitspraak werd gedaan door rechter S.G.M. van Veen, in aanwezigheid van griffier M. van Ettikhoven, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3947

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: J.M. van Holt).

Procesverloop

Bij besluit van 27 november 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage zorgverzekering, kosten voor medicijnen, vitaminen, mineralen en gezonde voeding op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
Bij besluit van 26 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2022. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt dus geen gelijk.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiser vindt dat hij recht heeft op bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage zorgverzekering, kosten voor medicijnen, vitaminen, mineralen en gezonde voeding. Eiser wijst erop dat er ten onrechte al anderhalf jaar beslag wordt gelegd op zijn uitkering waardoor hij zijn belangrijke voorzieningen niet meer kan betalen. Het opleggen van beslag is tegen de nieuwe regels van de overheid. De artikelen 15 en 35 van de Pw zijn volgens eiser niet van toepassing.
Over de eigen bijdrage zorgverzekering en de kosten voor medicijnen
3. Artikel 15, eerste lid, van de Pw bepaalt dat er geen recht bestaat op bijstand voor zover er een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
4. De hoogste rechter in het bestuursrecht, de Centrale Raad van Beroep (CRvB), heeft al eens geoordeeld over deze kosten. [1] De Zorgverzekeringswet (Zwv) wordt in beginsel als een aan de Pw voorliggende, toereikende en passende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Pw beschouwd. Door de wetgever is een bewuste keuze gemaakt door voor sommige kosten/medicatie op grond van de Zvw een eigen bijdrage te vragen. Deze bewuste keuze geldt ook voor het hanteren van het verplichte eigen risico. Gelet hierop staat artikel 15, eerste lid, van de Pw aan het verlenen van bijzondere bijstand in de weg.
Kosten vitaminen, mineralen en gezonde voeding
5. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat de kosten voor vitaminen en mineralen noodzakelijk zijn in verband met de gezondheid van eiser. Over de gezonde voeding heeft verweerder gesteld dat eiser deze kan kopen omdat hij een bijstandsuitkering heeft.
6. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet heeft onderbouwd dat het kopen van vitaminen en mineralen voor hem noodzakelijk is. Ook heeft eiser niet onderbouwd dat hij niet in staat is om gezonde voeding te kopen met zijn bijstandsuitkering. Dat er beslag is gelegd op eisers uitkering, betekent niet dat hij geen gezonde voeding kan kopen.
Dringende redenen
7. Indien er sprake is van zeer dringende redenen in de zin van artikel 16, eerste lid, van de Pw dan kan alsnog bijzondere bijstand verstrekt worden. Zeer dringende redenen doen zich voor als er een acute noodsituatie is en de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Een noodsituatie is acuut als een situatie levensbedreigend is of als blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit daarvan het gevolg kan zijn. Dat eiser pijn en ongemak ervaart van de hele situatie en dat zijn gezondheid in het geding is, acht de rechtbank betreurenswaardig. De rechtbank is echter niet van oordeel dat de aangevoerde omstandigheden zijn aan te merken als zeer dringende redenen. De rechtbank wijst er hierbij op dat door verweerder de beslagvrije voet in acht is genomen.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Ettikhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het
proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld een uitspraak van de CRvB van 7 december 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:3119).