In deze zaak heeft verzoekster op 21 juni 2021 een verzoek tot herbeoordeling van haar arbeidsongeschiktheid ingediend bij de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder). Na een periode van inactiviteit heeft verzoekster op 24 februari 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar door verweerder. Op 22 april 2022 heeft verweerder alsnog een besluit genomen, maar verzoekster heeft op 24 mei 2022 het beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenvergoeding op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft ingestemd met een kostenveroordeling conform het Besluit proceskosten bestuursrecht.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek van verzoekster gegrond is, omdat verweerder uiteindelijk een besluit heeft genomen. Hierdoor was voortzetting van het onderzoek niet nodig. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten die verzoekster heeft gemaakt in verband met de behandeling van het beroep, vastgesteld op € 379,50. Daarnaast heeft de rechtbank de dwangsom vastgesteld op het maximale bedrag van € 1.442,-, omdat verweerder niet tijdig een beslissing heeft genomen op het bezwaar. Tevens is bepaald dat verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht van € 365,- dient te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door rechter R.C. Stijnen en is openbaar uitgesproken op 5 juli 2022. De beslissing is aan partijen verzonden, met de mogelijkheid voor verzoekster om binnen 6 weken een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens is met de uitspraak.