In deze zaak heeft eiser, een inwoner van Utrecht, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht verzocht om handhavend op te treden tegen sloopwerkzaamheden op een perceel in de gemeente. Het college heeft dit verzoek op 23 juni 2021 afgewezen, waarop eiser bezwaar heeft ingediend. Het college heeft echter niet tijdig op dit bezwaar beslist, wat heeft geleid tot een reeks van beroepsprocedures van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken, met zaaknummers UTR 20/786, UTR 20/4356 en UTR 21/4165, de beroepen van eiser gegrond verklaard en het college opgedragen om binnen twee weken alsnog een besluit te nemen op het bezwaar van eiser, met de dreiging van een dwangsom bij niet-naleving.
In de huidige uitspraak, gedateerd 1 februari 2022, heeft de rechtbank vastgesteld dat de termijn van twee weken voor het nemen van een besluit inmiddels is verstreken en dat het college nog steeds geen besluit heeft genomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college de dwangsom uit de eerdere uitspraak op 22 januari 2022 volledig heeft verbeurd. De rechtbank heeft het college opnieuw opgedragen om binnen twee weken een besluit te nemen en heeft de dwangsom verhoogd naar € 400,- per dag, met een maximum van € 60.000,-, vanwege de herhaalde vertraging in de besluitvorming.
Daarnaast heeft de rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaard, wat betekent dat eiser recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 379,50. Ook moet het college het griffierecht van € 181,- aan eiser vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.