ECLI:NL:RBMNE:2022:2737

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 februari 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
UTR 21/5004
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht

In deze zaak heeft eiser op 24 januari 2020 een handhavingsverzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, dat op 28 april 2020 werd afgewezen. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing en diende op 29 oktober 2020 een ingebrekestelling in. Vervolgens heeft eiser op 23 november 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing, wat op 28 januari 2021 gegrond werd verklaard. Eiser diende opnieuw beroep in op 25 augustus 2021, wat op 26 oktober 2021 wederom gegrond werd verklaard. De rechtbank bepaalde dat verweerder binnen twee weken moest beslissen op het bezwaar van eiser, met een dwangsom van € 200,- per dag bij niet-naleving, tot een maximum van € 15.000,-. Verweerder heeft echter geen beslissing genomen, wat aanleiding gaf voor het huidige beroep.

De rechtbank heeft in deze uitspraak vastgesteld dat de termijn voor het nemen van een besluit al geruime tijd is verstreken en dat verweerder de dwangsom volledig heeft verbeurd. De rechtbank heeft bepaald dat verweerder alsnog binnen twee weken een besluit moet nemen op het bezwaar van eiser. Daarnaast is er een hogere dwangsom van € 300,- per dag opgelegd, met een maximum van € 45.000,-, omdat verweerder ondanks eerdere waarschuwingen geen beslissing heeft genomen. Eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 379,50, en het griffierecht van € 181,- moet door verweerder aan eiser worden betaald. De uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren en is openbaar gemaakt op 3 februari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21 / 5004

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.M. Breukers)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Op 24 januari 2020 heeft eiser een handhavingsverzoek ingediend bij verweerder betreffende de wijze van uitvoering van werkzaamheden in het pand [adres] te [plaats] . Op
28 april 2020 heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Op 4 juni 2020 heeft eiser vervolgens tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Eiser heeft vervolgens een ingebrekestelling ingediend op 29 oktober 2020.
Op 23 november 2020 heeft eiser een beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing ingediend. Dit beroep is met zaaknummer UTR 20 / 4127 op 28 januari 2021 gegrond verklaard. Op 25 augustus 2021 heeft eiser nogmaals een beroep tegen het niet tijdig beslissen ingediend. De rechtbank heeft dit beroep met zaaknummer UTR 21 / 3584 op 26 oktober 2021 gegrond verklaard. In die uitspraak staat dat verweerder binnen twee weken alsnog moet beslissen op het bezwaar van eiser. Als verweerder dit niet doet, verbeurt hij een dwangsom van € 200,- per dag met een maximum van € 15.000,-.
Eiser stelt nu opnieuw beroep in tegen het niet tijdig nemen van een besluit.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. De rechtbank stelt vast dat de termijn van twee weken voor het alsnog nemen van een besluit, die de rechtbank in de uitspraak van 26 oktober 2021 heeft bepaald, al enige tijd is verstreken en dat verweerder nog steeds geen besluit heeft genomen op het bezwaar van eiser. Verweerder heeft de dwangsom uit de uitspraak van 26 oktober 2021 op 21 januari 2022 volledig verbeurd.
3. De rechtbank bepaalt daarom dat verweerder alsnog een besluit moet nemen op eisers bezwaar. Verweerder moet dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak (artikel 8:55d, lid 1, Awb).
4. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 300,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 45.000,-. De rechtbank oordeelt dat er aanleiding is voor deze hogere dwangsom omdat verweerder, ondanks dat eiser al twee keer eerder beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen, nog steeds geen beslissing heeft genomen. De rechtbank beslist dat er nu een sterkere prikkel nodig is.
6. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb). Dat betekent ook dat eiser een vergoeding krijgt voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 379,50.
7. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak
alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 300,- moet betalen voor elke
dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 45.000,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 181,- dat eiser heeft betaald moet betalen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 379,50 aan proceskosten. Verweerder moet dit
bedrag betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
M. Bos, griffier. De beslissing is uitgesproken op 3 februari 2022 en wordt openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.