In deze zaak heeft eiser op 24 januari 2020 een handhavingsverzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, dat op 28 april 2020 werd afgewezen. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing en diende op 29 oktober 2020 een ingebrekestelling in. Vervolgens heeft eiser op 23 november 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing, wat op 28 januari 2021 gegrond werd verklaard. Eiser diende opnieuw beroep in op 25 augustus 2021, wat op 26 oktober 2021 wederom gegrond werd verklaard. De rechtbank bepaalde dat verweerder binnen twee weken moest beslissen op het bezwaar van eiser, met een dwangsom van € 200,- per dag bij niet-naleving, tot een maximum van € 15.000,-. Verweerder heeft echter geen beslissing genomen, wat aanleiding gaf voor het huidige beroep.
De rechtbank heeft in deze uitspraak vastgesteld dat de termijn voor het nemen van een besluit al geruime tijd is verstreken en dat verweerder de dwangsom volledig heeft verbeurd. De rechtbank heeft bepaald dat verweerder alsnog binnen twee weken een besluit moet nemen op het bezwaar van eiser. Daarnaast is er een hogere dwangsom van € 300,- per dag opgelegd, met een maximum van € 45.000,-, omdat verweerder ondanks eerdere waarschuwingen geen beslissing heeft genomen. Eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 379,50, en het griffierecht van € 181,- moet door verweerder aan eiser worden betaald. De uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren en is openbaar gemaakt op 3 februari 2022.