In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. M.M. Breukers, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De zaak betreft een last onder dwangsom die op 19 augustus 2019 aan eiser is opgelegd, waarbij hij werd verplicht om de mandelige keldermuur van zijn pand in Utrecht te herstellen. Na het uitblijven van een beslissing op het bezwaar dat eiser had ingediend tegen een kostenverhaalbeschikking, heeft eiser verweerder in gebreke gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet binnen de wettelijk vereiste termijn van zes weken had beslist op het bezwaar van eiser, wat heeft geleid tot het beroep.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep gegrond is, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder op 29 oktober 2020 had moeten beslissen, maar dit niet heeft gedaan. Eiser heeft op 7 maart 2022 verweerder in gebreke gesteld, waarna de rechtbank heeft geconcludeerd dat de termijn voor het nemen van een besluit inmiddels was overschreden.
De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen en heeft een dwangsom vastgesteld van € 1.442,- voor het niet tijdig nemen van een besluit. Daarnaast is bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser heeft recht op vergoeding van de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 379,50, en het griffierecht van € 184,- moet ook door verweerder aan eiser worden betaald. De uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren op 13 mei 2022.