ECLI:NL:RBMNE:2022:2818

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
15 juli 2022
Zaaknummer
UTR 20/4671-T en 21/552-T
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake WIA, EZWb en medische beoordeling met benoeming onafhankelijke deskundige

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, wordt de zaak behandeld van eiser, die zich ziek heeft gemeld na beëindiging van zijn dienstverband als heftruckchauffeur. Eiser heeft een uitkering op grond van de Ziektewet ontvangen, maar het Uwv heeft besloten dat hij geen recht meer heeft op deze uitkering omdat hij in staat zou zijn om meer dan 65% van zijn oude loon te verdienen in geselecteerde voorbeeldfuncties. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de medische beoordeling onzorgvuldig en onjuist is. De rechtbank oordeelt dat het Uwv besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, mits deze zorgvuldig zijn opgesteld. De rechtbank constateert dat er twijfels zijn over de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, vooral gezien de pijnklachten van eiser na een liesbreukoperatie. Daarom wordt besloten om een onafhankelijke deskundige te benoemen om de medische beoordeling te herzien. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan totdat de deskundige zijn rapport heeft ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 20/4671 en 21/552
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2022 in de zaken tussen
[eiser], te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. M.A.E. Bol),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. R.M.H. Rokebrand).

1.Inleiding

Zaak UTR 20/4671
1.1.1
Eiser was via een uitzendbureau werkzaam als heftruckchauffeur voor gemiddeld 36,34 uur per week. Op 5 november 2018 heeft hij zich ziekgemeld. Nadat op 3 december 2018 eisers dienstverband is geëindigd, heeft het Uwv vanaf die datum aan eiser een uitkering op grond van de Ziektewet (Zw) toegekend.
1.1.2
In het kader van de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWb) heeft een medisch onderzoek plaatsgevonden door primaire verzekeringsarts [A] . De primaire verzekeringsarts heeft een rapport opgesteld van 31 oktober 2019 en heeft de beperkingen van eiser vastgelegd in een functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 12 november 2019. In het arbeidsdeskundig onderzoek (rapport 28 november 2019) heeft de primaire arbeidsdeskundige vastgesteld dat eiser niet geschikt is voor zijn werk als heftruckchauffeur, maar er zijn wel drie voorbeeldfuncties geselecteerd die eiser zou kunnen verrichten, namelijk:
- wikkelaar (nieuw en revisie) (SBC-code 267053),
- monteur printplaten (SBC-code 267051),
- controleur, tester elektrotechnische apparatuur (SBC-code 267060).
De primaire arbeidsdeskundige heeft de mate van arbeidsongeschikt berekend door een vergelijking te maken tussen het loon dat eiser verdiende voordat hij ziek werd en het loon dat eiser kon verdienen met werkzaamheden in de geselecteerde voorbeeldfuncties. Volgens de primaire arbeidsdeskundige was eiser 15,15% arbeidsongeschikt.
Met het besluit van 29 november 2019 (het primaire besluit I) heeft het Uwv aan eiser meegedeeld dat hij vanaf 30 december 2019 geen Zw-uitkering meer krijgt, omdat hij op 4 november 2019 meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.1.3
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Verzekeringsarts bezwaar en beroep [B] heeft medisch onderzoek verricht en heeft een rapport van 23 oktober 2020 opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien om de FML van de primaire verzekeringsarts te herzien. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft onderzoek gedaan en heeft een rapport van 5 november 2020 opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van de primaire arbeidsdeskundige.
Met het besluit van 10 november 2020 (het bestreden besluit I) heeft het Uwv het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.1.4
Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer UTR 20/4671. Verder zijn de volgende stukken ingediend:
- verweerschrift d.d. 13 januari 2021;
- aanvullend beroepschrift d.d. 29 januari 2021;
- aanvullend beroepschrift d.d. 3 augustus 2021 (met bijlagen) (in beide zaken);
- aanvullend verweerschrift d.d. 9 augustus 2021 (met rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 augustus 2021) (in beide zaken);
- een aanvullend beroepschrift van 27 december 2021 (met bijlagen) (in beide zaken);
- een aanvullend verweerschrift van 11 januari 2022 (met rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 januari 2022) (in beide zaken).
Zaak UTR 21/552
1.2.1
Op 31 december 2019 heeft eiser zich opnieuw ziekgemeld bij het Uwv. Primaire verzekeringsarts [A] heeft medisch onderzoek verricht en heeft d.d. 3 februari 2020 en 27 februari 2020 gerapporteerd. Volgens primaire verzekeringsarts [A] zijn de bij de EZWb geselecteerde voorbeeldfuncties wikkelaar (nieuw en revisie) en monteur printplaten nog passende functies. Met het besluit van 11 maart 2020 (het primaire besluit II) heeft het Uwv beslist dat eiser met ingang van 31 december 2019 geen Zw-uitkering krijgt, omdat de geduide functies van wikkelaar (nieuw en revisie) en monteur printplaten nog passende functies zijn.
1.2.2
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit II. Verzekeringsarts bezwaar en beroep [B] heeft medisch onderzoek verricht en heeft gerapporteerd d.d. 18 december 2020. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiser arbeidsgeschikt geacht voor de functies wikkelaar (nieuw en revisie) en monteur printplaten.
Met het besluit van 22 december 2020 (het bestreden besluit II) heeft het Uwv het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer UTR 21/552. Het Uwv heeft een verweerschrift d.d. 24 maart 2021 ingediend. Verder zijn de stukken ingediend voor zover dat is vermeld onder 1.1.4.
Zaken UTR 20/4671 en UTR 21/552
1.3.1
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2022. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook de partner van eiser,
[C] , is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1.3.2
Op de zitting hebben partijen afgesproken dat het Uwv een aanvullende beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en zo nodig van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep indient en dat eiser in de gelegenheid wordt gesteld om hierop te reageren. Het Uwv heeft bij brief van 22 februari 2022 een aanvullend rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 februari 2022 ingediend. Bij brief van 11 maart 2022 heeft eiser daarop gereageerd.
2. Het geschil
Zaak UTR 20/4671
2.1
In geschil is of het Uwv terecht heeft bepaald dat eiser met ingang van 30 december 2019 geen Zw-uitkering meer krijgt, omdat hij met werkzaamheden in de geselecteerde voorbeeldfuncties meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
Zaak UTR 21/552
2.2.
In geschil is of het Uwv terecht heeft bepaald dat eiser met ingang van 31 december 2019 geen Zw-uitkering krijgt, omdat de bij de EZWb geduide functies van wikkelaar (nieuw en revisie) en monteur printplaten nog passende functies zijn.
Zaken UTR 20/4671 en 21/552
2.3
Eiser voert in beide procedures aan dat de medische beoordeling onzorgvuldig is geweest, dat de medische beoordeling onjuist is en dat hij de geduide functies om medische redenen niet kan verrichten.

3.Beoordeling door de rechtbank

Beoordelingskader zaken UTR 20/4671 en 21/552
3.1
Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en de daarop gebaseerde besluitvorming in beroep onaantastbaar zijn. Het is aan een eiser aan te voeren en, zo nodig, aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, onvoldoende begrijpelijk zijn, of dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
Tegenstrijdigheden, onzorgvuldigheden en onbegrijpelijkheden in de rapporten kunnen aannemelijk gemaakt worden door niet medisch geschoolden. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts nodig. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
Medische kant van bestreden besluiten I en II - zorgvuldigheid van de medische onderzoeken
3.2.1
De rechtbank stelt vast dat uit het ‘verslag telefonische hoorzitting’ volgt dat de hoorzitting in bezwaar in beide zaken tegelijk heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2020, maar dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep wel afzonderlijke medische rapporten heeft opgesteld.
3.2.2.
Eiser voert aan dat de medische beoordeling in beide zaken onzorgvuldig is geweest. De hoorzitting in de bezwaarfase heeft namelijk telefonisch plaatsgevonden en de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dus geen lichamelijk onderzoek gedaan. Daarnaast is de telefonische hoorzitting problematisch verlopen. Eiser verwijst in dit verband naar zijn aanvullend bezwaarschrift van 14 oktober 2020. Ter zitting heeft hij hierover toegelicht dat hij de bejegening door de verzekeringsarts bezwaar en beroep als intimiderend heeft ervaren. Verder voert eiser aan dat het rapport van de primaire verzekeringsarts van 31 oktober 2019 niet concludent is, omdat hierin staat dat eiser 15-20 minuten, dan wel 30 minuten kan zitten, terwijl in de FML staat dat eiser ongeveer één uur kan zitten.
3.2.3
De rechtbank oordeelt dat de medische beoordeling in beide zaken niet onzorgvuldig is geweest.
3.2.4
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de medische beoordeling in beide zaken onzorgvuldig is, omdat in de bezwaarfase geen lichamelijk onderzoek is verricht. In de uitspraak van 23 juni 2021 van de hoogste rechter in dit soort zaken [1] staat dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming in bezwaar meebrengt dat, in situaties waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en waarin in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts, als uitgangspunt geldt dat in de fase van bezwaar de betrokkene door een verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht. Deze situatie doet zich in het geval van eiser niet voor, alleen al omdat de primaire verzekeringsarts in beide zaken lichamelijk onderzoek heeft verricht bij eiser tijdens een (fysiek) spreekuurcontact. In zaak UTR 20/4671 heeft de primaire verzekeringsarts eiser, na een telefonisch spreekuur op 18 september 2019, uitgenodigd voor een fysiek spreekuur op 31 oktober 2019, waar eiser lichamelijk is onderzocht. In zaak UTR 21/552 heeft dezelfde primaire verzekeringsarts eiser gezien en gesproken op het fysieke spreekuur van 3 februari 2020, waar eiser ook lichamelijk is onderzocht. De enkele omstandigheid dat er in de bezwaarfase geen lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden, maakt de medische beoordeling op zichzelf niet onzorgvuldig.
3.2.5
De rechtbank volgt eiser evenmin in zijn stelling dat de medische beoordeling onzorgvuldig is vanwege de ervaren onheuse bejegening door de verzekeringsarts bezwaar en beroep jegens eiser. Het Uwv heeft ter zitting aangevoerd dat eiser in verband met de gestelde onheuse bejegening een klachtprocedure kan starten bij het Uwv. De rechtbank volgt het Uwv in dat standpunt. In de huidige procedure is het van belang dat eiser zijn medische klachten goed naar voren heeft kunnen brengen. Voor zover eiser vindt dat dit tijdens de telefonische hoorzitting niet goed is gelukt, heeft hij de mogelijkheid gehad om dit na de hoorzitting te herstellen door het indienen van aanvullende bezwaargronden. Eiser heeft hiervan gebruik gemaakt bij brief van 14 oktober 2020.
3.2.6
Ook de stelling van eiser dat het rapport van de primaire verzekeringsarts van 31 oktober 2019 niet concludent is, volgt de rechtbank niet. De rechtbank beoordeelt niet de primaire besluitvorming.
Overigens merkt de rechtbank op dat in de FML is vermeld dat eiser ongeveer één uur achtereenvolgens kan zitten. De primaire verzekeringsarts heeft hiertoe geconcludeerd op basis van eigen onderzoek. Dat eiser tijdens het spreekuur bij de primaire verzekeringsarts zelf heeft aangegeven dat hij 15-20 minuten (dan wel 30 minuten) achtereenvolgens kan zitten en dat dit als eigen verklaring van eiser is opgenomen in het rapport van de primaire verzekeringsarts, maakt niet dat dat rapport niet concludent is.
Medische kant van de bestreden besluiten I en II – inhoudelijke medische beoordelingen
3.3.1
Eiser voert aan dat de medische beoordelingen onjuist zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft onvoldoende rekening gehouden met de pijnklachten die eiser had na een liesbreukoperatie. Ter onderbouwing verwijst eiser naar de volgende medische informatie:
(i) brief van dr. [D] (chirurg) van 20 juli 2020;
(ii) brief namens [E] (chirurg) van 2 april 2021 en brieven van dr. [D] (chirurg) van 7 september 2020 en 26 juli 2021;
(iii) brief van dr. [D] (chirurg) van 8 september 2021 en brief van [F] (uroloog) van 26 oktober 2021.
3.3.2
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de informatie onder (i) betrokken in haar rapporten in de bezwaarfase van 23 oktober 2020 en 18 december 2020, de informatie onder (ii) in de beroepsfase in de aanvullende reactie van 6 augustus 2021 en de informatie onder (iii) in de beroepsfase in de aanvullende reacties van 7 januari 2022 en 18 februari 2022.
3.3.3
De rechtbank stelt vast dat uit de door eiser overgelegde medische informatie (bijvoorbeeld de brief van 20 juli 2020 van chirurg [D] ) blijkt dat eiser in december 2018, dus voor de datum in geding in beide zaken) liesbreukchirurgie heeft ondergaan en sindsdien pijnklachten rapporteert. In de brief van chirurg [D] van 8 september 2021, weliswaar na de data in geding, is onder meer het volgende vermeld:
“Heeft nog wel een stekende pijn direct boven de testis rechts. Dit past bij het beeld van chronische pijn na liesbreukchirurgie waarbij de meest voorkomende oorzaken neuralgie en/of matgerelateerde klachten zijn. Ernstige pijn treedt bij 2% van alle geopereerde patiënten op. In deze groep zit bovengenoemde patiënt.”De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet in deze brief geen aanleiding om meer en/of verdergaande beperkingen aan te nemen dan in de FML van 12 november 2019 zijn opgenomen.
3.3.4
Gezien de verschillende standpunten van partijen en de door eiser ingediende medische informatie, bestaat er twijfel over de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank ziet daarom aanleiding om een verzekeringsarts als onafhankelijk deskundige te benoemen. De deskundige zal worden gevraagd naar zijn visie over de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, waarbij in de vraagstelling aandacht is voor de verschillende data in geding en de verschillende toetsingskaders per zaak.
Arbeidsdeskundige beoordeling
3.4.1
Eiser voert aan dat hij de geduide voorbeeldfuncties om medische redenen niet kan verrichten.
3.4.2
De rechtbank geeft in deze tussenuitspraak nog geen oordeel over deze beroepsgrond, omdat deze samenhangt met de vraag of de medische beoordeling juist is.
Hoe nu verder
3.5
De griffier zal partijen schriftelijk informeren over het vervolg van de zaak. Zij zullen de gelegenheid krijgen om schriftelijk te reageren: zowel op de conceptvraagstelling aan de te benoemen deskundige, als op diens deskundigenbericht. Daarna zal de rechtbank zich verder over de zaak buigen. Tot die tijd wordt iedere verdere beslissing aangehouden. Er wordt nu dus ook nog geen beslissing genomen over de proceskosten en het griffierecht.

4.Beslissing

De rechtbank:
- bepaalt dat de griffier partijen schriftelijk bericht over de gang van zaken rondom de door de rechtbank te benoemen deskundige;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier. De beslissing is uitgesproken op 12 juli 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Centrale Raad van Beroep (CRvB) uitspraak van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491.