ECLI:NL:RBMNE:2022:2832

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 januari 2022
Publicatiedatum
18 juli 2022
Zaaknummer
20/3524-v
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake griffierecht en voeging van zaken

In deze zaak gaat het om het verzet van opposanten tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin hun beroep niet-ontvankelijk werd verklaard vanwege het niet betalen van griffierecht. De uitspraak waartegen verzet is aangetekend, dateert van 22 februari 2021. Opposanten hebben geen verzoek gedaan om gehoord te worden tijdens een zitting. De rechtbank heeft in de eerdere uitspraak geoordeeld dat er geen twijfel was over de uitkomst van de zaak, waardoor een zitting niet noodzakelijk werd geacht, conform artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank heeft nu de taak om te beoordelen of de eerdere beslissing terecht was. Opposanten stellen dat hun beroep gevoegd had moeten worden met een ander beroep, waardoor er maar één griffierecht verschuldigd zou zijn. Ze hebben een e-mail overgelegd waarin een medewerker bevestigt dat de beroepen worden gevoegd. De rechtbank is van mening dat de eerdere uitspraak niet zonder zitting had kunnen worden afgedaan, gezien de overgelegde e-mail. Echter, de rechtbank wijst erop dat het aan de bestuursrechter is om te beslissen over het voegen van zaken en het betalen van griffierecht.

Uiteindelijk concludeert de rechtbank dat opposanten gelijk hebben en verklaart het verzet gegrond. Dit betekent dat de eerdere uitspraak van 22 februari 2021 vervalt en dat het onderzoek in de oorspronkelijke stand wordt hervat. De rechtbank heeft nog geen beslissing genomen over de proceskosten van opposanten, dit zal in de einduitspraak over het beroep gebeuren. De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3524-V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 januari 2022 op het verzet van

[opposant 1] en [opposant 2] , te [woonplaats] , opposanten.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat opposanten hebben ingediend tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht van 4 augustus 2020.
In de uitspraak van 22 februari 2021 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposanten zijn tegen deze uitspraak in verzet gegaan.
Opposanten hebben niet gevraagd om op een zitting te worden gehoord.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de uitspraak van 22 februari 2021 het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat opposanten het griffierecht niet hadden betaald.
Omdat de rechtbank geen twijfel had over de uitkomst van de zaak, heeft zij de uitspraak gedaan zonder eerst een zitting te houden. Dat mag op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of de rechtbank toen terecht heeft geoordeeld dat er geen twijfel over de uitkomst was en dat er dus geen zitting nodig was.
De rechtbank kijkt (nog) niet of opposanten gelijk hebben met het beroep. Dat gebeurt pas als de rechtbank van oordeel is dat de uitspraak van de rechtbank van 22 februari 2021 niet juist was.
3. Volgens opposanten is de uitspraak van de rechtbank van 22 februari 2021 niet juist omdat onderhavig beroep gevoegd had moeten worden met het beroep van de zaak met zaaknummer UTR 20/1754 en dat om die reden eenmaal griffierecht is verschuldigd. Opposanten hebben een e-mail overgelegd van 25 november 2020 waarin een medewerker van het Klant Contact Centrum LDCR bevestigt dat de beroepen worden gevoegd en in het onderhavige beroep geen griffierecht is verschuldigd.
4. De rechtbank is het eens met opposanten dat de rechtbank de zaak niet zonder zitting had kunnen afdoen. Dit gelet op de door opposanten overgelegde e-mail van 25 november 2020. Daarbij merkt de rechtbank op dat het bestuursrechter is die beslist over het voegen van zaken en het betalen van griffierecht zodat aan het e-mailbericht van 25 november 2020 in dit verband geen beslissende betekenis kan worden toegekend. De rechtbank stelt vast dat de zaak met nummer UTR 20/1754 inmiddels is afgedaan. Van voeging kan daarom geen sprake meer zijn. Wel moet worden beoordeeld of opposanten alsnog griffierecht zijn verschuldigd en afhankelijk van deze beoordeling dienen opposanten al dan niet in staat worden gesteld griffierecht te betalen.
5. Het vorenstaande betekent dat opposanten gelijk hebben. Het verzet is dus gegrond. Dat betekent dat de uitspraak van 22 februari 2021 vervalt (artikel 8:55, lid 9, Awb) en dat de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat die uitspraak werd gedaan.
6. De rechtbank neemt nu nog geen beslissing over de vergoeding van de proceskosten van opposanten. Dit gebeurt pas in de einduitspraak over het beroep.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Hogenbirk, griffier. De beslissing is uitgesproken op 24 januari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak kunt u niet in hoger beroep.