Op 4 februari 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had op 10 augustus 2021 beroep ingesteld tegen een beslissing op bezwaar van verweerder, die op 29 juni 2021 was genomen. De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het beroepschrift niet voldeed aan de wettelijke eisen, zoals vastgelegd in artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit artikel vereist dat een appellant duidelijk aangeeft waarom hij het niet eens is met het besluit en dit ook toelicht met beroepsgronden.
De rechtbank heeft eiseres op 23 december 2021 een aangetekende brief gestuurd, waarin zij werd verzocht om binnen vier weken haar beroepsgronden in te dienen. Eiseres heeft echter niet tijdig gereageerd op deze oproep. Gezien het ontbreken van de noodzakelijke beroepsgronden heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, zoals bedoeld in artikel 8:54 van de Awb. Hierdoor kon de rechtbank de zaak niet inhoudelijk behandelen.
De rechtbank heeft besloten dat er geen proceskostenvergoeding zal plaatsvinden. De uitspraak is gedaan door rechter S.C.A. van Kuijeren, in aanwezigheid van griffier P.W. Hogenbirk, en is op dezelfde dag openbaar gemaakt. Partijen zijn geïnformeerd over hun recht om een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met deze uitspraak, binnen een termijn van zes weken na verzending.