In deze zaak heeft eiser, die eerder beroep had ingesteld tegen een beslissing op bezwaar van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), opnieuw beroep aangetekend. De rechtbank had eerder het beroep van eiser in een andere procedure (zaaknummer UTR 20/2127) niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet op tijd was betaald. Eiser heeft op 28 september 2021 een nieuw beroep ingediend tegen dezelfde beslissing op bezwaar van 2 juni 2020, maar dit beroep is buiten de wettelijke termijn van zes weken ontvangen. De rechtbank heeft eiser in een brief op 12 oktober 2021 geïnformeerd over de te late indiening en hem de gelegenheid gegeven om een verklaring te geven voor de vertraging. Eiser heeft echter geen geldige reden kunnen aanvoeren voor de te late indiening van zijn beroep. Tijdens de zitting op 9 februari 2022, waar eiser niet aanwezig was, heeft de rechtbank geconcludeerd dat het beroep niet inhoudelijk kon worden behandeld. De rechtbank heeft de niet-ontvankelijkheid van het beroep vastgesteld en aangegeven dat er geen aanleiding is om het betaalde griffierecht terug te storten. De uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van P.W. Hogenbirk, griffier.