ECLI:NL:RBMNE:2022:2845

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
18 juli 2022
Zaaknummer
21/3999
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen beslissing op bezwaar van het Uwv

In deze zaak heeft eiser, die eerder beroep had ingesteld tegen een beslissing op bezwaar van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), opnieuw beroep aangetekend. De rechtbank had eerder het beroep van eiser in een andere procedure (zaaknummer UTR 20/2127) niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet op tijd was betaald. Eiser heeft op 28 september 2021 een nieuw beroep ingediend tegen dezelfde beslissing op bezwaar van 2 juni 2020, maar dit beroep is buiten de wettelijke termijn van zes weken ontvangen. De rechtbank heeft eiser in een brief op 12 oktober 2021 geïnformeerd over de te late indiening en hem de gelegenheid gegeven om een verklaring te geven voor de vertraging. Eiser heeft echter geen geldige reden kunnen aanvoeren voor de te late indiening van zijn beroep. Tijdens de zitting op 9 februari 2022, waar eiser niet aanwezig was, heeft de rechtbank geconcludeerd dat het beroep niet inhoudelijk kon worden behandeld. De rechtbank heeft de niet-ontvankelijkheid van het beroep vastgesteld en aangegeven dat er geen aanleiding is om het betaalde griffierecht terug te storten. De uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van P.W. Hogenbirk, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3999

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van9 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(
Uwv),
verweerder (gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).

Inleiding

Eerdere procedure met zaaknummer UTR 20/2127
Eiser heeft op 5 juni 2020 beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van het Uwv van 2 juni 2020. Met de uitspraak van 28 januari 2021 heeft de rechtbank het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser het griffierecht niet op tijd had betaald. Eiser heeft verzet ingesteld. Met de uitspraak van 10 juni 2021 heeft de rechtbank het verzet ongegrond verklaard. De procedure met zaaknummer UTR 20/2127 is hiermee geëindigd.
De procedure van nu met zaaknummer UTR 21/3999
De rechtbank heeft op 28 september 2021 een nieuw beroep ontvangen van eiser tegen de beslissing op bezwaar van 2 juni 2020. Het gaat dus om dezelfde beslissing op bezwaar van
2 juni 2020, als waar eiser op 5 juni 2020 beroep tegen heeft ingesteld.
De rechtbank heeft eiser op 12 oktober 2021 een brief gestuurd, waarin is meegedeeld dat het beroepschrift buiten de wettelijke termijn van zes weken is ontvangen en dat eiser in de gelegenheid wordt gesteld om uit te leggen waarom hij het beroep te laat heeft ingediend. Eiser heeft op 18 oktober 2021 een brief gestuurd aan de rechtbank.
De rechtbank heeft eiser bij brief van 20 januari 2022 uitgenodigd voor de zitting van
9 februari 2022. De rechtbank heeft in de uitnodiging aangegeven dat op de zitting zal worden gesproken over de te late indiening van het beroep en of eisers zaak voor inhoudelijke behandeling in aanmerking komt.
Eiser heeft op 21 januari 2022 en 27 januari 2022 e-mails aan de rechtbank gestuurd waarin hij onder meer aangeeft dat hij geen zitting wil, maar wel een inhoudelijke bespreking van zijn zaak. De rechtbank heeft eiser bij brief van 28 januari 2022 meegedeeld dat de e-mails van eiser geen aanleiding geven om de zitting van 9 februari 2022 te verplaatsen.
Eiser heeft met de email van 1 februari 2022 meegedeeld dat hij het daar niet mee eens is, dat hij alles schriftelijk duidelijk heeft gemotiveerd, dat de inhoudelijke zitting ook nog moet plaatsvinden, dat er € 49,- griffiekosten is betaald, dat hij alles wil cancelen en er verder met het Uwv probeert uit te komen en dat hij het op prijs stelt als de griffiekosten worden terug gestort. De rechtbank heeft op 2 februari 2022 per aangetekende brief (en later op 8 februari 2022 per email) aan eiser meegedeeld dat de zitting van 9 februari 2022 zal doorgaan, tenzij eiser aangeeft de zaak in te trekken en dat eiser daarvoor het bijgevoegde formulier kan gebruiken. Eveneens is meegedeeld dat – ook als eiser zijn zaak intrekt – het inmiddels betaalde griffierecht niet wordt teruggestort onder verwijzing naar de relevante artikelen van het Procesreglement bestuursrecht rechtbank 2021.
De rechtbank heeft geen intrekking van eiser ontvangen maar wel diverse e-mails die er op neer komen dat eiser de zitting niet wil en het griffierecht terug wil. De rechtbank heeft laatstelijk op 8 februari 2022 op de e-mails van eiser gereageerd.
Op 9 februari 2022 heeft de zitting plaatsgevonden via een MS Teams verbinding. Eiser is niet verschenen. De zitting was gepland om 9:15 uur en de rechtbank heeft tot 9:45 uur gewacht. Verweerder is niet verschenen met bericht van verhindering.

Overwegingen

1. Eiser heeft een tweede keer beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van het Uwv van 2 juni 2020.
2. Een beroep moet worden ingediend binnen zes weken nadat de beslissing op bezwaar bekend is gemaakt (artikelen 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). In artikel 3:41 van de Awb staat hoe dat bekendmaken gebeurt.
3. Het beroep is ontvangen door de rechtbank op 28 september 2021. Dit is buiten de termijn van zes weken. Dat is dus te laat. De hoofdregel is dan dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk mag behandelen. Soms is dat anders. Dan is er een geldige reden waarom het beroepschrift te laat door de rechtbank is ontvangen. Het gaat dan om omstandigheden waar eiser niets aan kan doen.
4. Eiser heeft aangevoerd dat hij het beroep te laat heeft ingediend, omdat er gesteggel was over het griffierecht in het beroep met zaaknummer UTR 20/2127. De rechtbank stelt vast dat dat beroep van eiser niet-ontvankelijk is verklaard en het verzet ongegrond, omdat eiser het griffierecht niet had betaald. Dat is naar het oordeel van de rechtbank geen goede reden voor het te laat indienen van het beroep in de zaak van nu. De rechtbank kan daarom het beroep niet opnieuw in behandeling nemen. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
5. Gelet op artikel 2.5 en verder van het Procesreglement bestuursrecht rechtbank 2021 (te raadplegen via www.rechtspraak.nl) is er geen aanleiding om het griffierecht terug te storten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Hogenbirk, griffier. De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Indien u het niet eens bent met deze uitspraak

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag van verzending van dit proces-verbaal hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep. Dit proces-verbaal van de mondelinge uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.