In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, enkelvoudige kamer, op 22 februari 2022, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had een verzoek om herbeoordeling ingediend bij de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, maar verweerder had niet tijdig beslist op dit verzoek. Eiser diende zijn verzoek op 5 november 2021 in, en verweerder ontving dit op 9 november 2021. Volgens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen diende verweerder binnen acht weken, dus uiterlijk op 4 januari 2022, te beslissen. De rechtbank constateert dat deze termijn is overschreden. Eiser had verweerder op 5 januari 2022 een ingebrekestelling gestuurd, maar er was sindsdien geen besluit genomen.
De rechtbank legt uit dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, het een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, tot een maximum van 42 dagen. De rechtbank bepaalt dat verweerder de dwangsom moet vaststellen op het moment dat de beslissing is genomen. Omdat er nog geen nieuw besluit is genomen, moet verweerder dit alsnog doen binnen twee weken na verzending van de uitspraak. De rechtbank legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat eiser recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die door verweerder moet worden betaald. Dit bedrag is vastgesteld op € 379,50, omdat eiser een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld. De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder het griffierecht aan eiser moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.