ECLI:NL:RBMNE:2022:2852

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
18 juli 2022
Zaaknummer
22/400
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op verzoek om herbeoordeling door bestuursorgaan

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, enkelvoudige kamer, op 22 februari 2022, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had een verzoek om herbeoordeling ingediend bij de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, maar verweerder had niet tijdig beslist op dit verzoek. Eiser diende zijn verzoek op 5 november 2021 in, en verweerder ontving dit op 9 november 2021. Volgens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen diende verweerder binnen acht weken, dus uiterlijk op 4 januari 2022, te beslissen. De rechtbank constateert dat deze termijn is overschreden. Eiser had verweerder op 5 januari 2022 een ingebrekestelling gestuurd, maar er was sindsdien geen besluit genomen.

De rechtbank legt uit dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, het een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, tot een maximum van 42 dagen. De rechtbank bepaalt dat verweerder de dwangsom moet vaststellen op het moment dat de beslissing is genomen. Omdat er nog geen nieuw besluit is genomen, moet verweerder dit alsnog doen binnen twee weken na verzending van de uitspraak. De rechtbank legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.

Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat eiser recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die door verweerder moet worden betaald. Dit bedrag is vastgesteld op € 379,50, omdat eiser een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld. De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder het griffierecht aan eiser moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/400

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: C.J.. Loef)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn verzoek om herbeoordeling.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Eiser heeft zijn verzoek om herbeoordeling ingediend op 5 november 2021. Deze is door verweerder op 9 november 2021 ontvangen. Verweerder moet binnen acht weken beslissen op het verzoek om herbeoordeling. Dat staat in artikel 101, derde lid van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Verweerder had dus uiterlijk op 4 januari 2022 moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat verweerder de ingebrekestelling op 5 januari 2022 heeft ontvangen en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
4. In artikel 4:17 van de Awb staat dat als een bestuursorgaan niet op tijd een besluit neemt, het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden (artikel 4:18, lid 1, Awb).
5. Op het moment van deze uitspraak is de dwangsom nog niet geheel verschuldigd. De rechtbank bepaalt dan ook dat verweerder de dwangsom vast dient te stellen op het moment dat de beslissing is genomen.
6. Omdat verweerder nog geen nieuw besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Verweerder moet dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak (artikel 8:55d, lid 1, Awb).
7. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
8. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb).
9. Dat betekent ook dat eiser een vergoeding krijgt voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 379,50.
10. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken met vaststelling van de dan verbeurde bestuurlijke dwangsom;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht dat eiser heeft betaald moet betalen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 379,50 aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Hogenbirk, griffier
.De beslissing is uitgesproken op 22 februari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.