ECLI:NL:RBMNE:2022:2861

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
18 juli 2022
Zaaknummer
21/4869
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de heffingsambtenaar bij naheffingsaanslag parkeerbelastingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 mei 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen de ongegrondverklaring van haar bezwaar tegen een naheffingsaanslag parkeerbelastingen. De naheffingsaanslag was opgelegd omdat eiseres haar voertuig met kenteken [kenteken] had geparkeerd op een parkeerplaats in de gemeente Zeist op 17 september 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitspraak op bezwaar is gedaan door een medewerker van ParkeerService U.A., maar dat deze medewerker niet bevoegd was om deze uitspraak te doen. Dit is gebaseerd op het ontbreken van een aanwijzingsbesluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist, waaruit zou moeten blijken wie als heffingsambtenaar is aangewezen. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat het mandaatbesluit niet op de juiste wijze bekend is gemaakt, waardoor de uitspraak op bezwaar niet rechtsgeldig was. De rechtbank heeft daarom het beroep van eiseres gegrond verklaard, de bestreden uitspraak op bezwaar vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, rekening houdend met de uitspraak van de rechtbank. Tevens is bepaald dat verweerder het griffierecht aan eiseres moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4869

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 mei 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Zeist, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiseres omdat haar bezwaar tegen een naheffingsaanslag parkeerbelastingen ongegrond is verklaard.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. De naheffingsaanslag parkeerbelastingen is aan eiseres opgelegd in verband met het parkeren van haar voertuig met kenteken [kenteken] op een parkeerplaats aan de [locatie] in de gemeente Zeist op 17 september 2021.
3. Op grond van artikel 231, tweede lid, onder b, van de Gemeentewet is de heffingsambtenaar bevoegd om gemeentelijke belastingen, zoals parkeerbelasting, te heffen. Het college van burgemeester en wethouders wijst de heffingsambtenaar aan.
4. De rechtbank stelt vast dat de uitspraak op bezwaar is gedaan namens de heffingsambtenaar van de gemeente Zeist, door een medewerker team Parkeerrechten van ParkeerService U.A. Een naam van de medewerker staat niet vermeld bij de ondertekening van de uitspraak op bezwaar.
5. Bij brief van 11 oktober 2021 heeft de rechtbank verweerder verzocht om stukken over te leggen waaruit de bevoegdheid blijkt van degene die de uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Verweerder heeft het mandaatbesluit van de gemeente Zeist en het intern mandaatregister van Coöperatie ParkeerService U.A. overgelegd.
6. In artikel II van het overgelegde mandaatsbesluit besluiten de heffingsambtenaar en invorderingsambtenaar van de gemeente Zeist het opleggen, bekendmaken en invorderen van naheffingsaanslagen parkeerbelastingen te mandateren aan de directeur en medewerkers van de Coöperatie Parkeerservice U.A., met dien verstande dat de directeur ondermandaat van deze bevoegdheid kan verlenen aan anderen.
7. De rechtbank is van oordeel dat daarmee niet is aangetoond dat de medewerker team parkeerrechten van Parkeerservice bevoegd is om de uitspraak op bezwaar te nemen. De rechtbank legt dat hierna uit.
7.1
Allereerst heeft verweerder geen aanwijzingsbesluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist overgelegd, waaruit blijkt dat en wie als heffingsambtenaar als bedoeld in artikel 231, tweede lid, onder b, van de Gemeentewet is aangewezen. De rechtbank is ook niet ambtshalve met een dergelijk besluit bekend. Of de heffingsambtenaar die het mandaatbesluit heeft ondertekend de heffingsambtenaar als bedoeld in artikel 231, tweede lid, onder b, van de Gemeentewet is kan dus niet worden vastgesteld.
7.2
Voorts kan niet worden vastgesteld of het Mandaatsbesluit is gepubliceerd. De rechtbank heeft het in elk geval online niet kunnen vinden. Gezien de reactie van verweerder op de brief van de rechtbank van 11 oktober 2021 is het intern mandaatregister ook (nog) niet, gepubliceerd. De rechtbank heeft ook dit in elk geval niet online kunnen vinden. Hoewel in de literatuur discussie bestaat over de wijze van bekendmaking van een mandaatbesluit [1] , gaat de rechtbank er vanuit dat een mandaatbesluit bekend moet worden gemaakt overeenkomstig artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en niet door middel van toezending aan de gemandateerde, omdat het om een besluit van algemene strekking gaat. Wanneer het mandaatbesluit niet is bekendgemaakt overeenkomstig artikel 3:42 van de Awb, is het ook niet in werking getreden. Ook om die reden zou de uitspraak op bezwaar niet bevoegd door een medewerker van de afdeling parkeerrechten in mandaat kunnen worden genomen.
7.3
Tot slot is de uitspraak op bezwaar niet ondertekend en wordt geen naam vermeld, zodat niet controleerbaar is of de uitspraak op bezwaar daadwerkelijk door een medewerker van Parkeerservice is genomen.
8. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de uitspraak op bezwaar onbevoegd is genomen.
9. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb) en de uitspraak op bezwaar moet worden vernietigd.
10. Verweerder moet een nieuw besluit nemen en daarbij rekening houden met deze uitspraak. Het nieuw te nemen besluit is in ieder geval bevoegd genomen als het door een door het college van burgemeester en wethouders als heffingsambtenaar voor parkeerbelastingen aangewezen persoon is genomen. De rechtbank geeft verweerder een termijn van zes weken om opnieuw op het bezwaar te beslissen.
11. Er zijn door eiseres geen proceskosten gemaakt die vergoed moeten worden.
12. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht dat eiseres heeft betaald moet betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Hogenbirk griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2022.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.

Voetnoten

1.Gst. 2011/3: noot van R.J.M.H. de Greef bij de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 maart 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL8720.