ECLI:NL:RBMNE:2022:2869

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
18 juli 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1618
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering na herbeoordeling door het Uwv

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de toekenning van een WIA-uitkering. Eiser, die zich op 10 september 2012 ziekmeldde, heeft in de loop der jaren verschillende beoordelingen ondergaan, waarbij zijn arbeidsongeschiktheid fluctuaties vertoonde. Het Uwv heeft op basis van rapportages van verzekeringsartsen vastgesteld dat eiser per 5 oktober 2020 minder arbeidsongeschikt was dan voorheen, wat leidde tot een herziening van zijn uitkering van 80-100% naar 42,34%. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat resulteerde in een procedure bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de processtukken en rapportages van de betrokken verzekeringsartsen beoordeeld. Eiser voerde aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat de medische beoordeling onjuist was, gezien zijn psychische en fysieke klachten. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de besluiten op zorgvuldige wijze had genomen, maar constateerde ook dat er een motiveringsgebrek was in de beroepsfase. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat het Uwv in beroep alsnog voldoende had gemotiveerd. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de medische beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de noodzaak voor het Uwv om adequaat te motiveren bij herbeoordelingen. De rechtbank heeft de belangen van eiser gewogen tegen de bevindingen van de verzekeringsartsen en de conclusies die daaruit voortvloeiden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1618

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.I. Bal),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: M.E. van Mourik).

Procesverloop

Bij besluit van 6 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft het Uwv bepaald dat eiser met ingang van 5 oktober 2020 minder arbeidsongeschikt is dan voorheen (42,34% in plaats van 80-100%). Het besluit is gebaseerd op een rapport van verzekeringsarts [A] van 6 september 2020 en een rapport van arbeidsdeskundige Van de Kamer van 5 oktober 2020.
Bij besluit van 22 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Het bestreden besluit is gebaseerd op een rapport van verzekeringsarts bezwaar en beroep [B] van 2 maart 2021 en een rapport van arbeidsdeskundige bezwaar en beroep [C] van 19 maart 2021.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden via Skype op 19 oktober 2021. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde en zijn dochter [D] . Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Ter zitting is aan de orde gekomen dat de brief van de huisarts van 16 november 2020 (opmerking rechtbank: dit moet zijn: 21 augustus 2020) en het rapport van verzekeringsarts [E] , dat bij de Functionelemogelijkhedenlijst (FML) van 21 april 2017 hoort, ontbreken in het door het Uwv verstrekte dossier. Daarnaast heeft de gemachtigde van het Uwv ter zitting aangegeven dat zij diverse punten wil verifiëren bij verzekeringsarts bezwaar en beroep [B] . De behandeling van de zaak is aangehouden en partijen hebben afspraken gemaakt over de in te dienen stukken.
Het Uwv heeft het rapport van verzekeringsarts [E] van 21 april 2017 en de informatie van de huisarts van 21 augustus 2020 op 27 oktober 2021 ingediend bij de rechtbank.
Eiser heeft zijn reactie op deze stukken op 8 november 2021 ingediend.
Daarna heeft het Uwv op 9 december 2021 een reactie van verzekeringsarts bezwaar en beroep [B] van 30 november 2021 en een reactie van arbeidsdeskundige bezwaar en beroep [C] van 7 december 2021 ingediend.
Eiser heeft vervolgens op 25 februari 2022 een reactie ingediend.
Nadat partijen daartoe in de gelegenheid zijn gesteld, hebben zij niet verzocht om een nadere zitting. De rechtbank heeft daarna op 14 maart 2022 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser heeft gemiddeld 37,9 uur per week gewerkt als schoonmaker bij [bedrijf] Hij heeft zich op 10 september 2012 ziekgemeld. De mate van arbeidsongeschiktheid is per einde wachttijd (EWT) (7 september 2015) vastgesteld op minder dan 35%, zodat eiser een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is geweigerd. Dat besluit is in bezwaar en beroep in stand gebleven.
2. Op 11 december 2015 heeft eiser zich opnieuw ziekgemeld. Per 11 januari 2016 heeft arts [F] eiser hersteld verklaard voor de in het kader van de EWT-beoordeling geduide theoretische functies van productiemedewerker metaal en elektro-industrie, magazijn/ expeditiemedewerker, medewerker tuinbouw en machinaal metaalbewerker.
3. Op 23 mei 2016 heeft eiser zich nogmaals ziekgemeld. Arts [F] heeft eiser per 25 november 2016 hersteld verklaard voor de in het kader van de EWT-beoordeling geduide theoretische functies. In bezwaar heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep [B] geconcludeerd dat hij ten opzichte van zijn eerdere beoordeling van eiser in 2016 (bezwaar tegen weigeren WIA-uitkering) een zeer forse toename zag van klachten met frequente migraine aanvallen en daarbij een zeer ernstig depressief beeld, waarbij eiser weliswaar niet strikt voldeed aan de criteria van Geen Benutbare Mogelijkheden (GBM) zoals in het schattingsbesluit omschreven, maar hierbij toch marginaal belastbaar was te achten. Verzekeringsarts bezwaar en beroep [B] heeft eiser in het uitzonderlijke geval per 25 november 2016 tijdelijk ongeschikt geacht voor de geduide functies en heeft de belastbaarheid zoals eerder aangenomen in het kader van de WIA onverminderd van toepassing geacht. Eiser is in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
4. Op 21 april 2017 heeft verzekeringsarts [E] een Eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWb) verricht. Eiser is door verzekeringsarts [E] ongeschikt bevonden om de in het kader van de EWT-beoordeling geduide theoretische functies te verrichten. Verzekeringsarts [E] heeft een FML opgesteld d.d. 21 april 2017.
5. Vervolgens heeft eiser per EWT (20 mei 2018) een WIA-uitkering aangevraagd. Verzekeringsarts [G] heeft in zijn rapport van 11 juni 2018 geconcludeerd dat er geen benutbare mogelijkheden waren als rechtstreeks en objectiveerbaar gevolg van ziekte en/of gebrek. Eiser had volgens verzekeringsarts [G] een ernstige psychische stoornis waardoor onvermogen in het persoonlijk en sociaal functioneren bestond. Omdat er sprake was van toegenomen beperkingen door min of meer dezelfde ziekteoorzaak binnen 5 jaar na EWT, was toetsing herleving WIA-recht aan de orde. De eerste arbeidsongeschiktheidsdag werd vastgesteld op 23 mei 2016. Eiser is per 23 mei 2016 een WIA-uitkering toegekend, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100%. Verzekeringsarts [G] heeft vermeld dat de verwachting was dat de medische situatie, na verdere behandeling, na ongeveer een jaar in enige mate verbeterd zal zijn.
6. Per 7 november 2017 is de loongerelateerde uitkering omgezet in een loonaanvullingsuitkering. De mate van arbeidsongeschiktheid werd gehandhaafd op 80-100%.
7. De voormalig werkgever van eiser heeft bij het Uwv een verzoek om herbeoordeling d.d. 7 mei 2020 ingediend. Vervolgens heeft het Uwv de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.

Het oordeel van de rechtbank

Beoordelingskader

8. De rechtbank overweegt dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. De rapporten en de daarop gebaseerde besluiten zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is echter aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapportages niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Dit kunnen ook niet medisch geschoolden doen, maar voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. De door een uitkeringsgerechtigde ervaren klachten zijn op zichzelf geen reden om aan te nemen dat de medische beoordeling van het Uwv onjuist is.

De medische kant van het besluit – zorgvuldigheid van het medisch onderzoek

9. Eiser voert aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is verricht. De laatste FML waarin fysieke beperkingen zijn vermeld, is de FML van verzekeringsarts [E] bij de EZWb van 21 april 2017. Verzekeringsarts bezwaar en beroep [B] heeft minder fysieke beperkingen aangenomen dan verzekeringsarts [E] in de FML van 21 april 2017 heeft gedaan, terwijl verzekeringsarts bezwaar en beroep [B] eiser niet lichamelijk heeft onderzocht en hij die afwijking ook niet heeft onderbouwd.
10. De rechtbank stelt vast dat primaire verzekeringsarts [A] dossieronderzoek heeft verricht en eiser heeft gezien op het fysieke spreekuur van 17 augustus 2020. Het lichamelijk onderzoek heeft bestaan uit een observatie van eiser. Ook heeft primaire verzekeringsarts [A] de bij de huisarts opgevraagde en ontvangen informatie van 26 augustus 2020 kenbaar bij de beoordeling betrokken. Verzekeringsarts bezwaar en beroep [B] heeft vermeld in zijn rapporten van 8 juni 2021 en 30 november 2021 dat eiser chronische pijnklachten met jichtaanvallen heeft, hetgeen in aanvallen optreedt. Bij een chronisch pijnsyndroom en jicht wisselen de klachten volgens verzekeringsarts bezwaar en beroep [B] in de loop der tijd sterk qua ernst en intensiteit. Lichamelijk onderzoek heeft volgens hem geen enkele toegevoegde waarde. Verzekeringsarts bezwaar en beroep [B] heeft in het rapport van 30 november 2021 onderbouwd waarom andere fysieke beperkingen worden aangenomen dan in 2017. De rechtbank kan de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep goed volgen en is van oordeel dat het onderzoek daarmee voldoende zorgvuldig is. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat verzekeringsarts bezwaar en beroep [B] dossieronderzoek heeft verricht, aanwezig was bij de telefonische hoorzitting en de beschikbare medische informatie heeft meegewogen bij zijn beoordeling. De beroepsgrond slaagt niet.

De medische kant van het besluit – inhoudelijke medische beoordeling

11. Eiser voert aan dat de medische beoordeling onjuist is. Eiser heeft last van een depressie, rugpijn, somatoforme pijnstoornis, angststoornis, jicht en hart- en vaatziekte. Eiser voert aan dat er bij hem sprake is van een ernstige psychische stoornis en van een situatie van ‘geen benutbare mogelijkheden’ (GBM). Volgens eiser is er ook geen sprake van verbetering. Het is voor eiser daarom onduidelijk waarom verzekeringsarts bezwaar en beroep [B] een aantal beperkingen heeft laten vervallen.
12. De rechtbank stelt vast dat verzekeringsarts [E] in het rapport van 21 april 2017 in het kader van de EZWb heeft geconcludeerd dat eiser beperkt is ten aanzien van de psychische belastbaarheid en de lichamelijke belastbaarheid. Er is volgens verzekeringsarts [E] sprake van een langzaam progressief beeld, waarbij een psychogene component een steeds grotere rol speelt. Verzekeringsarts [E] heeft de belastbaarheid marginaal geacht.
13. Verzekeringsarts [G] heeft in het rapport van 11 juni 2018 in het kader van de EWT-beoordeling geconcludeerd dat eiser op grond van het onderzoeksbeeld en de mate van het huidige sociale functioneren niet belastbaar is voor enige vorm van werkzaamheden. Verzekeringsarts [G] heeft geconcludeerd dat er geen sprake was van duurzaam benutbare mogelijkheden. Er is namelijk sprake van een ernstige psychische stoornis, een intensieve specialistische behandeling, fysieke problematiek en ernstig disfunctioneren op alle drie de niveaus van het persoonlijk en sociaal functioneren. Verzekeringsarts [G] heeft vermeld dat naar verwachting de medische situatie na een verdere behandeling na ongeveer een jaar in enige mate verbeterd zal zijn.
14. Primaire verzekeringsarts [A] heeft geconcludeerd in het rapport van 6 september 2020 dat eiser niet volledig arbeidsongeschikt is op medische gronden. Eiser is immers niet opgenomen, is niet structureel bedlegerig, is lichamelijk wel zelfredzaam, er is geen sprake van een zeer korte levensverwachting door ziekte, er is geen sprake van verminderde beschikbaarheid op medische gronden. Primaire verzekeringsarts [A] heeft wel beperkingen aangenomen ten aanzien van rugbelasting, nekbelasting, handbelasting en mentale belasting. Primaire verzekeringsarts [A] heeft verder vermeld dat er geen verbetering van de mentale belastbaarheid is opgetreden en dat er tijdelijke bijkomende beperkingen aanwezig zijn ten aanzien van dynamische en statische belasting. Verbetering van het persoonlijk en sociaal functioneren is de komende twee jaar onwaarschijnlijk.
15. Verzekeringsarts bezwaar en beroep [B] heeft aanleiding gezien om de FML te herzien. Verzekeringsarts bezwaar en beroep [B] heeft aanvullende beperkingen aangenomen ten aanzien van het sociaal functioneren, fysieke omgevingseisen en dynamische handelingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 2 maart 2021 geconcludeerd dat eiser niet voldoet aan een situatie van GBM. Er is namelijk geen sprake van onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren. Eiser valt verder ook niet in één van de andere uitzonderingscategorieën van de Standaard GBM. Van een ernstig stabiel of progressief ziektebeeld zonder een enkele behandelmogelijkheid is ook geen sprake. Verzekeringsarts bezwaar en beroep [B] heeft wel geconcludeerd dat een substantiële verbetering van de belastbaarheid niet meer te verwachten valt en er dus sprake is van duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen. In het rapport van 8 juni 2021 heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep [B] geconcludeerd dat met de aangenomen beperkingen in zeer ruime mate tegemoet is gekomen aan de fysieke klachten van eiser.
16. Nadat de rechtbank de zaak ter zitting heeft aangehouden, heeft het Uwv het dossier voorgelegd aan verzekeringsarts bezwaar en beroep [B] die op 30 november 2021 een nader rapport heeft uitgebracht. In dit rapport heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep [B] een aanvullende motivering gegeven. Verzekeringsarts bezwaar en beroep [B] heeft gemotiveerd waarom er op de datum in geding (5 oktober 2020) minder beperkingen zijn aangenomen dan in 2017.
17. In het rapport van 30 november 2021 heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep [B] vermeld dat de jicht per datum in geding goed onder controle is met medicatie, waarbij de klinische verschijnselen op fysiek vlak eind 2020 evident minder ernstig zijn dan in 2017. Eiser heeft daarbij in die periode ook geen intensieve behandeling gehad voor zijn lichamelijke klachten. Dit is de reden dat er minder beperkingen zijn aangenomen dan in 2017. Daarnaast is in 2020 de CBBS-5 systematiek van toepassing, in plaats van de CBBS-4 systematiek van 2017. De wijziging van CBBS-4 naar CBBS-5 heeft als gevolg dat de items frequent lichte voorwerpen hanteren tijdens werk en frequent zware voorwerpen hanteren tijdens werk zijn komen te vervallen. Verder is er op medisch vlak geen onderbouwing meer voor een beperking bij de items lopen tijdens werk, trappen lopen, zitten, zitten tijdens werk, staan en staan tijdens werk.
18. Verzekeringsarts bezwaar en beroep [B] heeft verder geconcludeerd dat de pijnklachten en de spierspanning minder ernstig zijn in de nek/rug/schouders, zodat er geen reden meer is om een beperking aan te nemen voor bewegingsuitslagen met zijn hoofd/nek, het afwisselen van houding en de mogelijkheid tot vertreden. Klimmen is verder minder beperkt dan in 2017 en het boven schouderhoogte actief zijn is maximaal 2 minuten mogelijk. Omdat de pijnklachten per datum in geding minder ernstig zijn en er ook geen sprake is van een neurologische afwijking, is er geen onderbouwing meer voor een beperking ten aanzien van tastzin. Verzekeringsarts bezwaar en beroep [B] heeft alle beperkingen van 2017 ten aanzien van de psychische problematiek overgenomen, omdat deze problematiek nog steeds zeer fors is. Daarnaast heeft hij een extra beperking aangenomen ten aanzien van het werken waarbij hij niet of nauwelijks wordt afgeleid door de activiteiten van anderen.
19. Met de hiervoor genoemde beperkingen is een situatie van GBM in 2020 volgens verzekeringsarts bezwaar en beroep [B] niet te onderbouwen. Dit was in 2017 ook niet het geval. Daarnaast heeft eiser al lang geen behandeling meer en is er vooral door conditionering sprake van een inactief dagpatroon. Met alle aangenomen beperkingen is er volgens verzekeringsarts bezwaar en beroep [B] ook geen onderbouwing meer voor het aannemen van een urenbeperking.
20. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep [B] voldoende rekening gehouden met de lichamelijke en psychische beperkingen van eiser. In de FML zijn hiervoor ruime beperkingen aangenomen. De door verzekeringsarts bezwaar en beroep [B] aangenomen beperkingen vloeien naar het oordeel van de rechtbank logisch voort uit de beschikbare medische informatie. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat verzekeringsarts bezwaar en beroep [B] extra beperkingen heeft aangenomen ten aanzien van het sociaal functioneren, fysieke omgevingseisen en het verrichten van dynamische handelingen. In de rapporten van verzekeringsarts bezwaar en beroep [B] wordt verder helder uitgelegd waarom er ten aanzien van de lichamelijke en psychische klachten geen andere beperkingen worden aangenomen. Dat er andere beperkingen zijn aangenomen bij de EZWb in april 2017, ongeveer 3,5 jaar vóór datum in geding, doet hier niets aan af. Verzekeringsarts bezwaar en beroep [B] heeft een zelfstandige beoordeling verricht en heeft inzichtelijk gemotiveerd waarom er in 2020 minder beperkingen zijn aangenomen dan in 2017. Eiser heeft verder ook geen medische informatie ingediend waaruit blijkt dat er meer beperkingen aangenomen moeten worden.
21. De rechtbank is echter wel van oordeel dat het Uwv pas met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 30 november 2021 in de beroepsfase tot een voldoende motivering is gekomen. Omdat het Uwv dit pas in beroep heeft gedaan, is er sprake van een motiveringsgebrek in de zin van artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep is in zoverre gegrond.
De arbeidskundige kant van het besluit
22. Eiser voert aan dat hij de functie medewerker beddenreiniging (SBC-code 111112) niet kan verrichten, omdat er sprake is van overschrijding ten aanzien van dynamische handelingen en statische houdingen. Dat er sprake is van eenvoudige handelingen betekent volgens eiser niet dat er geen sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid. Er is volgens eiser ook sprake van een overschrijding ten aanzien van reiken, tillen en dragen.
23. De rechtbank overweegt als volgt. Arbeidsdeskundige bezwaar en beroep [C] heeft de functies bekeken met verzekeringsarts bezwaar en beroep [B] . Verzekeringsarts bezwaar en beroep [B] vond dat de fysieke belasting niet werd overschreden in de functies. In het rapport van 7 december 2021 heeft arbeidsdeskundige bezwaar en beroep [C] geconcludeerd dat het lopen en staan binnen de functie huishoudelijk medewerker en het tillen/dragen binnen de functie medewerker beddenreiniging mogelijk is. Een matras weegt tussen de 10 en 12 kg en wordt samen met een collega gedaan. Dit komt ook in geringe frequentie en duur voor. Het reiken is conform de norm, er is geen beperking van toepassing. Frequent reiken is licht beperkt en eiser kan zo nodig tijdens elk uur van de werkdag ongeveer 600 keer reiken. De iets hogere frequentie wordt hier gecompenseerd door de geringere reikafstand. De belasting bij een reikafstand van 50 cm neemt ten opzichte van een reikafstand van 70 cm progressief af door het (omgekeerde) hefboomeffect. Arbeidsdeskundige bezwaar en beroep [C] heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd waarom de belastbaarheid van eiser niet wordt overschreden. De beroepsgrond slaagt niet.
24. Eiser voert eiser aan dat in deze functie vereist is dat eiser de Nederlandse taal in woord en geschrift beheerst. Eiser spreekt echter zeer slecht Nederlands en beheerst de Nederlandse taal niet in geschrift.
25. In de rapporten van 19 maart 2021 en 7 december 2021 concludeert arbeidsdeskundige bezwaar en beroep [C] dat voor de geduide functies geen opleidingseisen of tot maximaal basisonderwijs wordt gevraagd. Er wordt enige kennis van de Nederlandse taal en computervaardigheden gevraagd, dit gaat echter niet verder dan algemeen gebruikelijke bekwaamheden. De rechtbank ziet daarom niet in waarom eiser de functies niet kan uitoefenen. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat eiser al sinds 1996 gewerkt heeft als schoonmaker en deze functie ook heeft kunnen doen. De beroepsgrond slaagt niet.
26. Eiser voert verder aan dat hij snel afgeleid is door lawaai en in de functie medewerker beddenreiniging sprake is van een radio. Daarnaast is volgens eiser niet duidelijk waar het besmettingsgevaar op ziet. Eiser heeft een zeer fragiele gezondheid en een gevoelig lichaam met achterliggende aandoeningen.
27. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Ten aanzien van het lawaai heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep [C] in de rapporten van 19 maart 2021 en 7 december 2021 geconcludeerd dat eiser beperkt is op werk waarbij hij niet wordt afgeleid door anderen. Hij wordt snel afgeleid door lawaai in directe omgeving. In deze functie wordt eiser niet veelvuldig gestoord door andere werkzaamheden zoals binnenkomende telefoontjes, collega’s die veelvuldig wat vragen, kamergenoot die overleg voert, een drukke bouwplaats of werkomgeving. Er wordt alleen met één collega gewerkt in de directe werkomgeving. De radio kan worden uitgezet. Ten aanzien van het besmettingsgevaar is in de Resultaatfunctiebeoordeling toegelicht dat eiser niet kan werken bij of met machines of gereedschap met verwondingsrisico. Eiser kan niet werken bij hitte/open vuur en niet op hoogtes of open water. Arbeidsdeskundige bezwaar en beroep [C] heeft inzichtelijk gemotiveerd dat de functie geschikt is, omdat de functie niet één van de beschreven risico’s bevat. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
28. Eiser voert ook aan dat hij alleen kan samenwerken met een afgebakende deeltaak, terwijl er in de functie medewerker beddenreiniging sprake is van gezamenlijke uitvoering/intensieve samenwerking met collega’s. Eiser is ook beperkt ten aanzien van eigen gevoelens uiten.
29. De rechtbank volgt eiser ook hierin niet. Ten aanzien van het samenwerken heeft arbeidsdeskundige bezwaar en beroep [C] de functie geschikt geacht, omdat het hier het uitvoeren van eenvoudige handelingen betreft. Het samenwerken blijft beperkt tot een voor dit werk functioneel niveau. Verder staat het niet adequaat kunnen uiten van de eigen gevoelens het uitvoeren van deze werkzaamheden niet in de weg. De communicatie over het opmaken van bedden en het transport vragen niet om een adequaat uiten van gevoelens. De rechtbank kan dit volgen. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
30. Zoals onder 21. is overwogen, is er sprake van een motiveringsgebrek in de zin van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit. Nu het Uwv het bestreden besluit in beroep alsnog voldoende heeft gemotiveerd, eiser zich hierover heeft kunnen uitlaten en het Uwv hiermee het gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. De rechtbank ziet echter wel aanleiding om het Uwv op te dragen aan eiser het door hem betaalde griffierecht te vergoeden. Daarnaast veroordeelt de rechtbank het Uwv in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.897,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij de rechtbank en 0.5 punt voor het indienen van een schriftelijke reactie, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.897,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 7 juli 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.