ECLI:NL:RBMNE:2022:2890

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
22/1468
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft verzoeker op 21 juni 2021 een verzoek tot herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid ingediend bij de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder). Na een periode van inactiviteit heeft verzoeker op 22 februari 2022 verweerder in gebreke gesteld. Vervolgens heeft verzoeker op 21 maart 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder. Op 14 april 2022 heeft verweerder alsnog een besluit genomen op het verzoek van verzoeker. Op 25 april 2022 heeft verweerder de verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.172,-. Verzoeker heeft op 11 mei 2022 het beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenvergoeding op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft op 18 mei 2022 aangegeven in te stemmen met een kostenveroordeling conform het Besluit proceskosten bestuursrecht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder alsnog een besluit heeft genomen, waardoor verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken. De rechtbank oordeelt dat het verzoek van verzoeker kennelijk gegrond is, waardoor voortzetting van het onderzoek niet nodig is. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten die verzoeker heeft gemaakt in verband met de behandeling van het beroep. De proceskosten zijn vastgesteld op € 379,50,-, gebaseerd op de waarde per punt en de wegingsfactor voor rechtsbijstand. Daarnaast heeft de rechtbank verweerder opgedragen het door verzoeker betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden.

De uitspraak is gedaan door rechter R.C. Stijnen en is openbaar uitgesproken op 7 juli 2022. De beslissing is aan partijen verzonden, met de mogelijkheid voor verzoeker om binnen 6 weken een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1468

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juli 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,

(gemachtigde: K. Loef),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft op 21 juni 2021 bij verweerder een verzoek tot herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid ingediend.
Bij brief van 22 februari 2022 heeft verzoeker verweerder in gebreke gesteld.
Verzoeker heeft op 21 maart 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag door verweerder.
Bij besluit van 14 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder alsnog beslist op het verzoek van verzoeker.
Bij besluit van 25 april 2022 heeft verweerder de verbeurde dwangsom vastgesteld
op € 1.172,-.
Bij brief van 11 mei 2022 heeft verzoeker het beroep ingetrokken en de rechtbank op grond van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verzocht verweerder bij afzonderlijke uitspraak te veroordelen in de proceskosten.
Verweerder heeft op 18 mei 2022 gereageerd op dit verzoek en aangegeven dat zij zich kunnen vinden in een kostenveroordeling conform het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt vast dat verweerder alsnog een besluit heeft genomen en in zoverre aan verzoeker is tegemoetgekomen, dat verzoeker om die reden het beroep heeft ingetrokken en dat verzoeker proceskosten heeft gemaakt. Het verzoek is daarom kennelijk gegrond, zodat voortzetting van het onderzoek niet nodig is.
2. De rechtbank ziet dan ook aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak heeft moeten maken.
3. De rechtbank bepaalt de proceskosten op € 379,50,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 0,5) aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
4. De rechtbank wijst er ten slotte op dat verweerder, gelet op artikel 8:41, zevende lid, van de Awb, het door verzoeker betaalde griffierecht van € 50,- aan hem dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van € 379,50,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van O. Asafiati, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.