In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 14 juli 2022, gaat het om een verzoek van de verzoeker om vergoeding van zijn proceskosten. De verzoeker had in beroep gegaan tegen een besluit van de verweerder, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat op 3 januari 2022 was genomen. Op 18 maart 2022 heeft de verweerder medegedeeld dat hij terugkomt op het besluit en dit wijzigt, waardoor de verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken. De verzoeker heeft vervolgens een vergoeding voor zijn proceskosten aangevraagd, aangezien de verweerder niet op dit verzoek heeft gereageerd.
De rechtbank overweegt dat op basis van artikel 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) een partij de proceskosten van de tegenpartij kan laten betalen. De rechtbank heeft de proceskosten van de verzoeker vastgesteld op € 759,-, wat is gebaseerd op 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor van 1. Daarnaast moet de verweerder ook het griffierecht van € 50,- aan de verzoeker betalen, conform artikel 8:41 Awb.
De rechtbank heeft in haar beslissing de verweerder veroordeeld tot betaling van € 759,- aan proceskosten aan de verzoeker. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van O. Asafiati, griffier. De beslissing is op 14 juli 2022 in het openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de partijen.