ECLI:NL:RBMNE:2022:2948

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 juni 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
9473061 AC EXPL 21-2350
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en klachtplicht bij schilderwerkzaamheden

In deze zaak heeft eiser, wonend in [woonplaats], gedaagde, handelend onder de namen [handelsnaam 1] en [handelsnaam 2], gedagvaard wegens onvrede over schilderwerkzaamheden die in 2017 aan de buitenkant van haar woning zijn uitgevoerd. Eiser stelt dat de verf kort na de werkzaamheden is gaan afbladderen en vordert vervangende schadevergoeding van € 4.055,35, vermeerderd met wettelijke rente en kosten. Gedaagde voert verweer en stelt dat eiser niet-ontvankelijk is in haar vordering omdat zij niet tijdig heeft geklaagd over de gebreken aan het schilderwerk. De kantonrechter heeft op 15 juni 2022 uitspraak gedaan.

De kantonrechter oordeelt dat eiser in haar vorderingen kan worden ontvangen, ondanks het verweer van gedaagde. De rechter stelt vast dat eiser niet tijdig heeft geklaagd over het afbladderen van de verf aan de gehele buitenkant van de woning, maar dat zij dit wel heeft gedaan voor het schilderwerk aan de dakkapel en de boeiboorden. Gedaagde is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen en is hiervoor schadeplichtig. De schade wordt vastgesteld op € 795,43, inclusief BTW, en de wettelijke rente wordt toegewezen vanaf 29 juli 2021. Eiser heeft ook aanspraak gemaakt op buitengerechtelijke kosten, die tot een bedrag van € 119,31 worden toegewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

De kantonrechter veroordeelt gedaagde tot betaling van € 914,74 aan eiser, met wettelijke rente over het toegewezen bedrag. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 9473061 AC EXPL 21-2350 CMR/51145
Vonnis van 15 juni 2022
inzake
[eiser],
wonend in [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. P. Molenmaker,
tegen:
[gedaagde] , handelend onder de namen [handelsnaam 1] en [handelsnaam 2] ,
wonend in [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. J.A. Spigt.

1.De procedure

1.1.
[eiser] heeft [gedaagde] op 17 september 2021 gedagvaard. [gedaagde] heeft hier op gereageerd met een conclusie van antwoord.
1.2.
Op 11 mei 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] , met goedvinden van [gedaagde] , nog een nadere productie ingediend.
1.3.
De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op vandaag.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[eiser] en [gedaagde] hebben mondeling een overeenkomst van aanneming van werk gesloten. Op grond van deze overeenkomst heeft [gedaagde] in 2017 schilderwerkzaamheden verricht aan de buitenkant van de woning van [eiser] .
2.2.
[eiser] is niet tevreden met het schilderwerk, omdat volgens haar kort na de schilderwerkzaamheden de verf is gaan afbladderen. [eiser] heeft [gedaagde] de mogelijkheid gegeven om het schilderwerk te herstellen, maar dit heeft hij niet gedaan. Daarom vordert [eiser] vervangende schadevergoeding van € 4.055,35, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten. [gedaagde] voert verweer en stelt – kort gezegd – dat [eiser] niet-ontvankelijk is in haar vordering en dat zij niet op tijd heeft geklaagd over de gebreken aan het schilderwerk.

3.De beoordeling

Is [eiser] niet-ontvankelijk?
3.1.
Volgens [gedaagde] is de overeenkomst niet alleen met [eiser] gesloten, maar ook met haar echtgenoot. Omdat niet duidelijk kenbaar is gemaakt dat [eiser] als formele partij optreedt voor hen gezamenlijk, dient zij niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vorderingen, aldus [gedaagde] .
3.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] verklaard dat de overeenkomst met haar is gesloten. Het contact met [gedaagde] ging ook grotendeels via haar. Bovendien heeft [eiser] een volmacht overgelegd, waarin staat dat haar echtgenoot haar machtigt om als gevolmachtigde op te treden in deze procedure. Voor zover [eiser] en haar echtgenoot samen als partij bij de overeenkomst zouden hebben te gelden, kan daarmee het verweer van [gedaagde] wat betreft de niet-ontvankelijkheid worden gepasseerd. [eiser] zal in haar vorderingen worden ontvangen.
Is [gedaagde] vervangende schadevergoeding verschuldigd?
3.3.
Voordat de vordering inhoudelijk wordt beoordeeld, overweegt de kantonrechter het volgende. Partijen zijn het er niet over eens welke prijs [eiser] aan [gedaagde] heeft betaald voor de schilderwerkzaamheden. [eiser] beschikt niet over een kwitantie. Omdat de procedure niet gaat over ontbinding van de overeenkomst maar over vervangende schadevergoeding, is de betaalde prijs voor de beoordeling van de zaak echter niet van belang. Dit kan daarom in het midden worden gelaten.
3.4.
Tussen partijen bestaat voorts discussie over de vraag of [eiser] op tijd heeft geklaagd over de volgens haar afgebladderde verf. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] dat niet gedaan. Op grond van artikel 6:89 Burgerlijk Wetboek (BW) kan een schuldeiser ( [eiser] ) geen beroep meer doen op een gebrek in de prestatie, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt bij de schuldenaar ( [gedaagde] ) heeft geprotesteerd. Bij de beoordeling van de vraag of [eiser] binnen bekwame tijd heeft geklaagd, zal onderscheid gemaakt worden tussen het schilderwerk aan de dakkapel en de boeiboorden van de dakkapel en het overige schilderwerk.
Het schilderwerk aan de dakkapel en de boeiboorden van de dakkapel
3.5.
De woning van [eiser] heeft een dakkapel. Kort na de schilderwerkzaamheden is gebleken dat aan de zijkant en de boeiboorden van de dakkapel de verf is gaan afbladderen, omdat een deel van het hout verrot was. Dat moest worden hersteld. [gedaagde] heeft aan [eiser] een timmerman voorgesteld die dit zou kunnen doen. [eiser] heeft deze timmerman ingeschakeld en hij heeft het verrotte hout vervangen. Op 11 mei 2019 stuurt [eiser] via WhatsApp aan [gedaagde] het volgende bericht: “
Dag [.] , dakkapel is vandaag gemaakt. Maar de verf aan de boeiboord bladderd en moet op nieuw gedaan worden. Kunnen we een afspraak maken?”. Niet valt in te zien waarom deze klacht te laat was. Dat het WhatsApp-bericht twee jaar later is gestuurd, doet niet af aan het feit dat [gedaagde] vanaf het begin (dus in 2017) wist van het verrotte hout van de dakkapel en wist dat daar nog verfwerk moest gaan plaatsvinden. [gedaagde] heeft de dakkapel immers zelf bekeken en aan [eiser] een timmerman voorgesteld die dit kon repareren. Daarmee is het duidelijk dat [gedaagde] in 2017 op de hoogte was van het nog uit te voeren schilderwerk.
Het overige schilderwerk aan de gehele buitenkant van de woning
3.6.
Volgens [eiser] begon in 2017 niet alleen de verf aan de dakkapel maar aan de gehele buitenkant van de woning af te bladderen. Uit de door [eiser] overgelegde WhatsApp-berichten blijkt dat zij dit laatste pas in juli 2020 aan [gedaagde] heeft laten weten. De correspondentie gaat aanvankelijk alleen over de dakkapel en de boeiboorden daarvan en op 15 juli 2020 stuurt [eiser] dan het volgende bericht: “
Goede morgen [..] , als je komt schilderen, dan zal je zien dat er op diverse plekken de verf aan het bladeren is. Op de dorpel bij de deur, de poortdeur, de kozijnen van der keuken. Ik hoop dat je binnenkort aan de slag kunt. Groet,”. Naar het oordeel van de kantonrechter is dit gelet op het bepaalde in artikel 6:89 BW te laat. [eiser] heeft verklaard dat zij in 2017 het afbladderen van de verf aan de hele de woning constateerde maar zij heeft [gedaagde] pas na verloop van drie jaar (op 15 juli 2020) daarvan op de hoogte gebracht. Dat is geen klacht binnen (zoals de wet het noemt) bekwame tijd waardoor [gedaagde] in zijn belangen is geschaad. Hij heeft de omvang van de klacht (het afbladderen van het verfwerk van de hele woning) daardoor niet eerder kunnen beoordelen en ook geen maatregelen kunnen nemen. De stelling van [eiser] dat [gedaagde] toch niet langs was gekomen, omdat hij dat ook niet heeft gedaan voor de dakkapel, doet daar niet aan af. [gedaagde] had in ieder geval tijdig over de omvang van de klacht moeten worden geïnformeerd en dat is niet gebeurd.
Toezeggingen en een garantie van vijf jaar
3.7.
Volgens [eiser] heeft [gedaagde] meerdere toezeggingen gedaan dat hij het schilderwerk zou gaan herstellen. Uit de WhatsApp-berichten van [gedaagde] volgt dat hij meerdere malen heeft gezegd dat het goed komt, maar dat hij vanwege gezondheidsklachten niet aan het werk kan. Dat [gedaagde] zegt dat het goed komt, betekent naar het oordeel van de kantonrechter nog niet dat hij toezegt het verfwerk van de hele woning in orde te maken of opnieuw te doen. Op 2 augustus 2020 stuurt [gedaagde] het volgende via WhatsApp: “
Ik heb in de planning dat eind september de steiger op de [straat] is! Dan ga ik er vanuit dat ik hersteld ben! Dus rond die tijd zal ik ook de dakkapel rand doen. Indien het lukt doe ik het overige voor die tijd en anders ook als ik de dakkapel rand doe. Operatie staat voor 8 September herstel staat 6 tot 8 weken voor ik hoop met een week weer te beginnen! (…)”. Uit dit bericht blijkt dat [gedaagde] toezegt de rand van de dakkapel te zullen verven. Dit sluit aan bij het feit dat hij vanaf het begin op de hoogte was van het aan de dakkapel nog te verrichten werk. [gedaagde] heeft het in zijn bericht ook over ‘het overige’. Voor zover [eiser] meent dat dit gaat over het schilderwerk aan de hele buitenkant van de woning, kan dit naar het oordeel van de kantonrechter niet uit de WhatsApp-berichten worden afgeleid. [gedaagde] had de woning en dus ook het schilderwerk op het moment van het versturen van dit bericht niet gezien en [eiser] heeft niet duidelijk gemaakt dat het ten tijde van deze WhatsApp correspondentie over de
helebuitenkant van de woning ging. Dit betekent dat uit de correspondentie niet kan worden afgeleid dat [gedaagde] heeft toegezegd het schilderwerk van de hele woning opnieuw onderhanden te nemen.
3.8.
Ten slotte stelt [eiser] dat [gedaagde] een garantie van minimaal vijf jaar op zijn werkzaamheden heeft gegeven. [gedaagde] betwist dit. Volgens hem is daarover niet gesproken en was daarvoor ook geen aanleiding. [eiser] heeft haar stelling dat minimaal vijf jaar garantie is gegeven onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd, waardoor niet kan worden aangenomen dat een dergelijke garantie is gegeven. Evenmin komt de kantonrechter toe aan een bewijsopdracht op dit punt.
Conclusie
3.9.
[eiser] heeft over het gestelde afbladderen van de verf aan de buitenkant van de woning (op de dakkapel en de boeiboorden na) niet binnen bekwame tijd geklaagd. Evenmin is komen vast te staan dat [gedaagde] heeft toegezegd het verfwerk van de hele woning opnieuw onderhanden te zullen nemen of dat een garantie van minimaal vijf is gegeven. Dit betekent dat alleen (vervangende) schadevergoeding voor het schilderwerk aan de dakkapel en de boeiboorden aan de orde is. De kantonrechter heeft immers vastgesteld dat [eiser] hier op tijd over heeft geklaagd en bovendien heeft [gedaagde] toegezegd dat hij dit zou oplossen. Hij wist vanaf het begin dat het hout aan de dakkapel verrot was en dat de verf hier aan het afbladderen was. Hij is dan ook tekortgeschoten in de nakoming van zijn schilderwerkzaamheden en is hiervoor schadeplichtig.
3.10.
De schade wordt vastgesteld aan de hand van de door [eiser] overgelegde offerte. De posten ‘zijwang dakkapel’ en ‘boeidelen’ worden in de offerte begroot op in totaal € 795,43 inclusief BTW. Dit bedrag zal worden toegewezen.
Wettelijke rente
3.11.
[eiser] vordert wettelijke rente vanaf 29 juli 2021, omdat [gedaagde] niet binnen de daarvoor in de brief van 14 juli 2021 gegeven termijn van 14 dagen vervangende schadevergoeding heeft betaald. Omdat [gedaagde] in verzuim is, is hij wettelijke rente verschuldigd. De wettelijke rente zal daarom vanaf 29 juli 2021 worden toegewezen.
Buitengerechtelijke kosten
3.12.
[eiser] maakt aanspraak op een vergoeding van de buitengerechtelijke kosten. Zij heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten zal daarom worden toegewezen tot het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke kosten bepaalde tarief, namelijk € 119,31.
3.13.
[eiser] vordert ook wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten. Niet gesteld of gebleken is dat [eiser] deze kosten al daadwerkelijk aan haar gemachtigde heeft betaald of met de betaling daarvan in verzuim verkeert en als zodanig vermogensschade heeft geleden. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke incassokosten is daarom niet toewijsbaar.
Proceskosten
3.14.
[eiser] heeft slechts ten dele gelijk gekregen. De kantonrechter ziet daarom aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat elk van partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 914,74 met de wettelijke rente over € 795,43 vanaf 29 juli 2021 tot de dag van betaling;
4.2.
compenseert de proceskosten, in die zin dat elk van partijen de eigen kosten draagt;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Langeler, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2021.