ECLI:NL:RBMNE:2022:2958

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
22 juli 2022
Zaaknummer
9483112 UC EXPL 21-7097
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afrekening van warmtekosten door de Vereniging van Eigenaars en de rechtsgeldigheid van de berekening

In deze zaak heeft de Vereniging van Eigenaars (VvE) [straat] [nummeraanduiding 1] te [plaats] [nummeraanduiding 2] [nummeraanduiding 3] tot en met [nummeraanduiding 4] de gedaagde, eigenaar van een appartement, gedagvaard voor het niet betalen van warmtekosten. De VvE vordert een totaalbedrag van € 2.857,03, inclusief rente en bijkomende kosten. De gedaagde betwist de hoogte van de afrekening en de methode van kostenberekening door de VvE, en heeft in reconventie verzocht om een deskundigenonderzoek naar de warmtemeters en het kostenverdeelsysteem. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de VvE ontvankelijk is in haar vordering en dat de gedaagde niet-ontvankelijkheid niet kan inroepen. De rechter heeft geoordeeld dat de VvE niet in strijd handelt met de splitsingsakte en dat de gedaagde de eindafrekening en eenmalige bijdrage moet betalen. De vordering van de VvE is toegewezen, terwijl de vordering in reconventie is afgewezen. De gedaagde is veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9483112 UC EXPL 21-7097 CMR/51145
Vonnis van 29 juni 2022
inzake
de vereniging
Verenging Van Eigenaars [straat] [nummeraanduiding 1] , [nummeraanduiding 2] , [nummeraanduiding 3] Tot En Met [nummeraanduiding 4] Te [plaats],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: de VvE,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. W.D. de Bruin,
tegen:
[gedaagde],
wonend in [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. M.T.C. Bikker.

1.De procedure

1.1.
De VvE heeft [gedaagde] op 4 augustus 2021 gedagvaard. Op 2 september 2021 heeft de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam in zijn vonnis de zaak verwezen naar de kantonrechter van deze rechtbank. [gedaagde] heeft bij conclusie van antwoord gereageerd op de dagvaarding en heeft daarbij ook een eis in reconventie ingediend. Op 26 april 2022 heeft de VvE per e-mail een aantal aanvullende stukken ingediend.
1.2.
Op 4 mei 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.3.
Het vonnis is nader bepaald op vandaag.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[gedaagde] is eigenaar van het appartement aan het adres [straat] [nummeraanduiding 3] in [plaats] . Hij is in die hoedanigheid lid van de VvE.
2.2.
De appartementen in het gebouw waarin ook het appartement van [gedaagde] is gelegen, worden verwarmd door een centrale verwarmingsinstallatie (blokverwarming). Op de radiatoren van de appartementen zijn warmtemeters aangebracht die het warmteverbruik meten. Op basis van deze metingen wordt door de VvE berekend wat iedere appartementseigenaar jaarlijks moet bijdragen aan warmtekosten. De maandelijks door de appartementseigenaren betaalde voorschotten worden hiervan afgetrokken. Van de totaal verschuldigde warmtekosten krijgen de appartementseigenaren jaarlijks een afrekening.
2.3.
Voor het jaar 2019/2020 heeft [gedaagde] een afrekening gekregen van € 2.257,03. Ook heeft [gedaagde] een factuur gekregen voor een eenmalige bijdrage van € 600,00. De eenmalige bijdrage is voor werkzaamheden aan de blokverwarmingsinstallatie. De leden van de VvE hebben met deze eenmalige bijdrage ingestemd op de vergadering van 27 mei 2020.
2.4.
[gedaagde] heeft het bedrag van in totaal € 2.857,03 niet betaald. Daarom vordert de VvE (in conventie) betaling hiervan, vermeerderd met rente en bijkomende kosten. [gedaagde] voert - kort gezegd - aan dat de door de VvE gehanteerde methode om de warmtekosten te berekenen onvoldoende aansluit bij de werkelijke situatie en betwist dat het verbruik zoals vastgesteld door de VvE klopt. [gedaagde] vordert (in reconventie) dat de VvE wordt veroordeeld om mee te werken aan een deskundigenonderzoek naar de warmtemeters en het kostenverdeelsysteem.

3.De beoordeling

3.1.
De vorderingen in conventie en in reconventie zullen zoveel mogelijk samen worden behandeld.
Is de VvE ontvankelijk? Ja
3.2.
Volgens [gedaagde] moet de VvE niet-ontvankelijk worden verklaard. Volgens hem heeft de VvE haar vordering prematuur ingesteld, omdat zij heeft toegezegd dat de warmtekosten c.q. de verdeling daarvan op een vergadering van eigenaars zouden worden besproken en dat is niet gebeurd. Op grond van de redelijkheid en billijkheid, die betrokkenen binnen de VvE ten opzichte van elkaar in acht moeten nemen, had zij die vergadering moeten afwachten. Daarbij beroept [gedaagde] zich op een e-mail die hij op 30 november 2020 heeft gekregen van de voormalige beheerder van de VvE, waarin onder andere het volgende staat: “
(…) Ik heb de accountmanager mevrouw [A] verzocht om dit mee te nemen in de volgende ledenvergadering omdat u niet de enige bent met uitzonderlijke kosten (…)”. Uit deze e-mail blijkt dat de beheerder van de VvE dit aan de accountmanager zal verzoeken, niet dat het om een toezegging van de VvE zelf gaat. Maar, wat hiervan ook zij, dit betekent nog niet dat [gedaagde] zijn betalingsverplichting gerechtvaardigd mocht opschorten. Het is dan ook niet zo dat de VvE om deze door [gedaagde] gestelde reden niet-ontvankelijk is.
3.3.
Daarnaast stelt [gedaagde] dat de VvE geen geldige machtiging heeft om de onderhavige vordering in te stellen. De VvE van haar kant heeft gewezen op een incassomachtiging die door haar leden tijdens de vergadering van eigenaars van 10 april 2019 is bekrachtigd, waardoor zij bevoegd is om betaling van de afrekening van warmtekosten te vorderen. Volgens [gedaagde] is de incassomachtiging echter alleen bedoeld voor het innen van reguliere VvE-bijdragen en niet voor andere bedragen zoals de afrekening van warmtekosten. De kantonrechter deelt het standpunt van [gedaagde] niet. Het valt niet in te zien waarom het innen van warmtekosten niet onder de incassomachtiging zou vallen. Warmtekosten worden weliswaar niet met zoveel worden in de incassomachtiging benoemd, maar de machtiging is zodanig geformuleerd dat hieruit kan worden begrepen dat ook het innen van warmtekosten onder de verleende volmacht valt. In de machtiging staat: “
(…) De vergadering mandateert de administrateur tot het (laten) nemen en uitvoeren van alle incassomaatregelen die zij noodzakelijk acht ter incassering van achterstallige bedragen van wanbetalende leden. (…)”. Aangezien [gedaagde] de afrekening van warmtekosten en de eenmalige bijdrage niet heeft betaald, is er sprake van achterstallige bedragen die de VvE op grond van de incassomachtiging mag incasseren.
3.4.
Gelet op wat hierboven is overwogen slaagt het verweer van [gedaagde] dat de VvE niet-ontvankelijk is in haar vordering niet en kan de VvE dus in haar vordering worden ontvangen.
Handelt de VvE in strijd met de splitsingsakte? Nee
3.5.
Volgens [gedaagde] handelt de VvE in strijd met artikel 5:112 Burgerlijk Wetboek (BW), artikel 5:113 BW en het splitsingsreglement door de warmtekosten niet te behandelen als gemeenschappelijke kosten. Hij beroept zich hierbij op het Modelreglement van 1973. Daarin staat dat de kosten van warmte behoren tot de gemeenschappelijke kosten, waarin de leden van de VvE moeten bijdragen conform het in de splitsingsakte neergelegde breukdeel en niet via het verdeelsysteem dat de VvE toepast.
3.6.
Tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat [gedaagde] zich op een verkeerd Modelreglement heeft gebaseerd. [gedaagde] heeft zich gebaseerd op het Modelreglement van 1973, terwijl uit de op 19 januari 2006 gewijzigde versie van de splitsingsakte blijkt dat het Modelreglement van 1992 van toepassing is. [gedaagde] heeft dit ook erkend. In de gewijzigde versie van de splitsingsakte staat in artikel 2, lid 5, onder b, het volgende: “
(…) Indien er een registratie van het warmteverbruik plaatsvindt, wordt door het bestuur een deskundige op het gebied van warmtemeting aangewezen. De door de aangewezen deskundige op te maken verdeling van de brandstofkosten voor verwarming en de vaststelling van de aansluitwaarde per gebruikseenheid, is bindend voor alle betrokkenen. In afwijking van het bepaalde in de eerste zin onder deze letter, komen de brandstofkosten voor verwarming als dan voor rekening van de desbetreffende eigenaars overeenkomstig de door de deskundige opgemaakte verdeling. (…)”. In dit geval vindt registratie van het warmteverbruik plaats via warmtemeters. [onderneming] is de door het bestuur van de VvE aangewezen deskundige en deze heeft de verdeling van de warmtekosten vastgesteld. Dit betekent dus, anders dan [gedaagde] aanvankelijk heeft betoogt, dat de warmtekosten niet worden verdeeld door middel van het zogenoemde breukdeel. De VvE heeft dan ook niet in strijd met de splitsingsakte of het reglement gehandeld. Evenmin is er strijd met de door [gedaagde] aangehaalde artikelen 5:112 en 5:113 BW.
Moet [gedaagde] de eindafrekening en de eenmalige bijdrage betalen? Ja
3.7.
[gedaagde] betwist dat het verbruik zoals op de afrekening staat strookt met de werkelijkheid. Hij meent dat de door de VvE gehanteerde verdeelmethodiek onvoldoende aansluit bij de situatie in het gebouw. Ook stelt hij dat er bij appartementen die warmte-technisch ongunstig liggen correcties worden toegepast, terwijl dat niet gebeurt bij appartementen die warmte-technisch gunstig liggen, wat hij onlogisch vindt. Hij vordert daarom dat de VvE meewerkt aan een deskundig onderzoek naar de warmtemeters en het kostenverdeelsysteem.
3.8.
Vooropgesteld wordt dat de kantonrechter in Dordrecht tussen de VvE en [gedaagde] op 28 december 2017 al vonnis heeft gewezen over dezelfde door [gedaagde] nu opgevoerde problematiek. Artikel 236 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat beslissingen die zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis bindende kracht hebben in een ander geding tussen dezelfde partijen. Omdat tegen het vonnis van de kantonrechter in Dordrecht van 28 december 2017 geen hoger beroep is ingesteld, is dit vonnis in kracht van gewijsde gegaan. Dit betekent dat in de onderhavige procedure moet worden uitgegaan van wat de kantonrechter in Dordrecht al tussen partijen heeft beslist en uitsluitend eventuele nieuwe geschilpunten zullen worden beoordeeld.
3.9.
In het hierboven genoemde vonnis van 28 december 2017 (en het daaraan voorafgaande tussenvonnis van 20 april 2017) is al uitvoerig aandacht gegeven aan de manier waarop de warmtekosten worden verdeeld, dat wil zeggen de manier waarover [gedaagde] zich beklaagd. Hierbij is ook uitgebreid aandacht gegeven aan de door de VvE toegepaste reductiepercentages (de correcties waar [gedaagde] vraagtekens bij zet). Niet is gebleken dat de VvE gebruik maakt van verkeerde omrekenfactoren en te lage reductiepercentages. Dit is tussen partijen bindend (artikel 236 lid 1 Rv). Er is dan ook geen aanleiding de situatie nu opnieuw te beoordelen, of anders dan de kantonrechter in Dordrecht heeft gedaan. [gedaagde] heeft in dit verband weliswaar gewezen op de notulen van de vergadering van eigenaars van 27 mei 2020, waarin staat dat door een lekkage de blokverwarmingsinstallatie niet optimaal heeft gefunctioneerd en regelmatig in storing stond, maar hij heeft niet uitgelegd wat het voor hem nadelige effect hiervan op de verdeling van de warmtekosten zou zijn geweest.
3.10.
[gedaagde] vordert in reconventie dat de VvE wordt veroordeeld om mee te werken aan een deskundigenonderzoek. De deskundige zou het functioneren van de warmtemeters moeten onderzoeken en of het door de VvE gehanteerde kostenverdeelsysteem recht doet aan de situatie ter plaatse (de kantonrechter begrijpt: aan het werkelijke verbruik van de appartementseigenaren). [gedaagde] baseert zijn vordering op artikel 8a leden 7 en 8 van de Warmtewet. Hierin staat dat de leverancier (in dit geval de VvE) op verzoek van één of meer verbruikers door een onafhankelijke, voor zowel verbruiker als leverancier aanvaardbare, deskundige éénmalig onderzoek laat uitvoeren naar de mate waarin de kostenverdeelsystematiek voldoet aan de daaraan gestelde eisen in de Warmtewet (lid 7) en naar de werking van de warmtekostenverdelers (lid 8). Op grond hiervan heeft [gedaagde] als verbruiker van warmte dus het recht om een dergelijk verzoek te doen.
3.11.
Een onderzoek naar het kostenverdeelsysteem en de warmtemeters gaat alle appartementseigenaren aan, ook omdat de daaraan verbonden kosten ten laste van de VvE en daarmee ten laste van alle leden komen. Dit zal mogelijk ook de reden zijn geweest dat de voormalige beheerder van de VvE in zijn e-mail aan [gedaagde] van 30 november 2020 heeft geschreven dat hij de accountmanager zal vragen het onderwerp mee te nemen in de volgende ledenvergadering. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de VvE verklaard (en toegezegd) dat het onderwerp kostenverdeelsysteem en warmtemeters op de agenda van een eerstvolgende ledenvergadering zal worden geplaatst en daar zal worden besproken. De kantonrechter heeft geen reden om eraan te twijfelen dat (het bestuur van) de VvE dit ook daadwerkelijk zal doen.
3.12.
Bij deze stand van zaken acht de kantonrechter het prematuur om de vordering van [gedaagde] toe te wijzen. Hierbij wordt er dus wel van uitgegaan dat het onderwerp inderdaad op korte termijn in een ledenvergadering van de VvE zal worden besproken.
Conclusie
3.13.
De vordering van de VvE tot betaling van € 2.857,03 zal worden toegewezen. De vordering in reconventie zal in dit stadium worden afgewezen.
Wettelijke rente
3.14.
De door de VvE mee gevorderde wettelijke rente van € 19,57 is niet afzonderlijk betwist en toewijsbaar. Hetzelfde geldt voor de door de VvE gevorderde wettelijke rente vanaf 4 augustus 2021.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.15.
De VvE maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De door de VvE verzonden aanmaning voldoet in formele zin niet aan de in artikel 6:96 lid 6 BW gestelde eisen, omdat daarin een lager bedrag is genoemd dan waarop het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten recht geeft. [gedaagde] is hierdoor echter niet in zijn belangen geschaad. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen daarom worden toegewezen tot het in de aanmaning genoemde bedrag, vermeerderd met btw. Dit betekent dat aan buitengerechtelijke kosten € 492,06 toewijsbaar is.
Proceskosten
3.16.
[gedaagde] zal zowel in conventie als in reconventie als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten in conventie aan de kant van de VvE worden begroot op:
- dagvaarding € 123,60
- kosten kadastraal uittreksel € 6,05
- griffierecht € 507,00
- salaris gemachtigde
€ 436,00(2 punten x tarief € 218,00)
Totaal € 1.072,65
De kantonrechter ziet aanleiding de proceskosten in reconventie te bepalen op nihil.

4.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
4.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan de VvE van € 3.368,66, vermeerderd met de wettelijke rente over € 2.857,03 vanaf 4 augustus 2021 tot de dag van betaling;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de kant van de VvE, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.072,65;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
4.4.
wijst het door [gedaagde] gevorderde af;
4.5.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de kant van de VvE, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Langeler, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2022.