ECLI:NL:RBMNE:2022:2985

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
26 juli 2022
Zaaknummer
UTR 22/2770
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tegen sluiting bedrijfspand op basis van Opiumwet

Op 19 juli 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak over een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. T.P.A.M. Wouters, had bezwaar gemaakt tegen de sluiting van zijn bedrijfspand door de burgemeester van de gemeente Houten. De burgemeester had op 6 juli 2022 besloten het pand voor drie maanden te sluiten, met ingang van 12 juli 2022, op basis van artikel 13b van de Opiumwet. Dit besluit was genomen naar aanleiding van een controle op 12 mei 2022, waarbij voorwerpen zijn aangetroffen die bestemd waren voor de illegale hennepteelt.

Tijdens de zitting op 19 juli 2022 was verzoeker afwezig, maar zijn gemachtigde en de gemachtigden van de burgemeester waren aanwezig. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Hij oordeelde dat het spoedeisend belang van de sluiting van het bedrijfspand gerechtvaardigd was, gezien de aard van de aangetroffen goederen en de omstandigheden van de zaak. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker verantwoordelijk was voor de situatie in zijn pand en dat hij op de hoogte had kunnen zijn van de aanwezigheid van de goederen.

De voorzieningenrechter weegt het belang van de sluiting van het pand zwaarder dan het belang van verzoeker om het pand open te houden. Hij oordeelde dat de sluiting voor drie maanden niet onevenredig was, gezien de ernst van de situatie en de mogelijkheid voor verzoeker om tijdelijk een andere oplossing te vinden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2770

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

19 juli 2022 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker], uit [woonplaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. T.P.A.M. Wouters),
en

de burgemeester van de gemeente Houten (verweerder)

(gemachtigden: mr. M.M. van Miltenburg en mr. G.A. Tuhuteru).

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoeker om een voorlopige voorziening te treffen tegen de sluiting van zijn bedrijfspand aan het [adres] te [woonplaats] (het bedrijfspand).
2. Verweerder heeft op 6 juli 2022 besloten het bedrijfspand voor drie maanden te sluiten met ingang van 12 juli 2022. Verweerder baseert deze bevoegdheid op artikel 13b, eerste lid en onder b, van de Opiumwet, in samenhang met artikel 11a van de Opiumwet. Tijdens een integrale controle op 12 mei 2022 zijn namelijk voorwerpen aangetroffen die kennelijk bestemd zijn voor het voorbereiden dan wel vergemakkelijken van de illegale hennepteelt. In het hennepinformatiebericht van 12 mei 2022 heeft de politie aangegeven wat er precies is aangetroffen in het bedrijfspand.
3. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit en een voorlopige voorziening gevraagd. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en de werking van het besluit opgeschort totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
4. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 19 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigden van verweerder. Verzoeker heeft zich afgemeld voor de zitting.
5. Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak volgt hieronder. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het spoedeisend belang is gegeven, gelet op de voorgenomen sluiting van het bedrijfspand met ingang van 12 juli 2022.
7. Verweerder heeft aan de hand van het hennepinformatiebericht van de politie van 12 mei 2022 terecht geconcludeerd dat in het bedrijfspand van verzoeker diverse attributen aanwezig waren waarvan aannemelijk is dat deze bestemd waren voor grootschalige, bedrijfsmatige hennepteelt. Het betreft geen alledaagse goederen en mede gelet op de combinatie van de goederen heeft verweerder deze conclusie kunnen trekken. Verweerder heeft voorts de Aanwijzing Opiumwet en de indicatoren uit de Beleidsregels artikel 13b Opiumwet Gemeente Houten (de Beleidsregels) bij zijn beoordeling mogen betrekken en heeft deze ook op de juiste wijze toegepast.
8. Verweerder heeft verder terecht gezegd dat er vanuit gegaan kan worden dat verzoeker op de hoogte was van de aanwezigheid van de goederen, omdat deze niet erg verborgen lagen. De foto’s die verzoeker zelf heeft ingebracht - waarop veel meer spullen te zien zijn - dateren van een later moment en de voorzieningenrechter gaat uit van de foto’s die de politie en toezichthouders hebben genomen tijdens de controle. Verweerder mag er voorts vanuit gaan dat verzoeker wist, dan wel een ernstige reden had om te vermoeden dat de goederen bestemd waren voor grootschalige, bedrijfsmatige hennepteelt - en dus voor een strafbaar feit - gelet op de aard van de goederen en de combinatie daarvan. Bovendien is verzoeker als eigenaar van het bedrijfspand verantwoordelijk voor wat er in zijn pand gebeurt. Hij moet dit in de gaten houden. De verwijzing van verzoeker naar de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 14 januari 2021 [1] gaat niet op, omdat verzoeker niet alleen eigenaar maar ook zelf gebruiker is van het pand. Verzoeker kwam - anders dan de eigenaar/verhuurder in die zaak - vrijwel dagelijks in het pand en heeft de goederen kunnen en moeten opmerken. Dat in het strafrecht, volgens verzoeker, regelmatig sprake is van vrijspraak in zaken die gaan over artikel 11a van de Opiumwet maakt het voorgaande evenmin anders, omdat het bestuursrecht een eigen beoordelingskader kent. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder terecht geconcludeerd dat in dit geval sprake is van een situatie die valt onder de genoemde artikelen van de Opiumwet.
9. Verweerder heeft verder terecht geconcludeerd dat het gaat om een ernstige situatie. In de Beleidsregels staat een lijst met indicatoren, waarvan er ten minste vier van toepassing zijn in dit geval. Dit duidt op een professionele situatie en maakt dat sluiting van het bedrijfspand in beginsel gerechtvaardigd is. De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 6 juli 2022 [2] , waarnaar verzoeker heeft verwezen, is niet vergelijkbaar met deze situatie. In die zaak was immers sprake van drugs in een woning, terwijl het hier gaat om voorbereidingshandelingen in een bedrijfspand.
10. De voorzieningenrechter overweegt verder dat verweerder een zwaarder gewicht heeft mogen toekennen aan het belang van het voorkomen van negatieve gevolgen die samenhangen met een dergelijke grootschalige handel, eventuele gevaren voor de openbare orde en het voorkomen van herhaling, dan aan het belang van verzoeker bij het openhouden van zijn bedrijfspand. Verzoeker heeft weliswaar gesteld dat zijn kantoor is gevestigd in het bedrijfspand en dat daar nog twee mensen werken, maar dit heeft verweerder niet doorslaggevend hoeven vinden. Van verzoeker mag verwacht worden om tijdelijk een andere oplossing te zoeken. Daarbij is ook van belang dat er volgens verweerder voldoende bedrijfsruimte te huur is in de omgeving van [woonplaats] en dat de bussen van verzoeker kunnen blijven rijden vanuit de verschillende depots in het land. Dat de bedrijfsvoering van verzoeker door de sluiting direct in gevaar komt is niet gebleken. De stelling van verzoeker dat hij vreest voor reputatieschade is daarvoor onvoldoende concreet.
11. De sluiting van het bedrijfspand voor de duur van drie maanden acht de voorzieningenrechter ten slotte niet onevenredig. Op grond van de eerder genoemde Beleidsregels mag verweerder in een geval als dit een sluiting van zes maanden opleggen. Verweerder heeft in zijn beoordeling al betrokken dat verzoeker geen antecedenten heeft, dat het bedrijfspand als opslag van goederen fungeerde en dat er geen aanloop was en de sluiting daarom gematigd naar drie maanden. Verweerder heeft in de overige door verzoeker genoemde omstandigheden geen aanleiding hoeven zien om de duur van de sluiting nog verder te beperken of om helemaal van sluiting af te zien.
12. De voorzieningenrechter is daarom voorlopig van oordeel dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft en dat er ook anderszins geen aanleiding bestaat om de voorlopige voorziening toe te wijzen. Dat betekent dat verweerder tot sluiting van het bedrijfspand mag overgaan. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2022 door mr. M.C. Verra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk-Salomons, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.