ECLI:NL:RBMNE:2022:3049

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 juli 2022
Publicatiedatum
28 juli 2022
Zaaknummer
UTR 22/1852
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende keuringsbevoegdheid voertuigen

In de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 4 juli 2022, in de zaak met nummer UTR 22/1852, is het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard. De zaak betreft een verzoeker die zijn keuringsbevoegdheid voor voertuigen tot en met 3500 kg voor een periode van 12 weken had zien intrekken door de directie van de RDW. Dit besluit werd genomen op 4 oktober 2021. Het bezwaar van de verzoeker tegen dit primaire besluit werd op 13 april 2022 ongegrond verklaard door de verweerder. Hierop heeft de verzoeker op 6 mei 2022 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Het verzoek om voorlopige voorziening betreft zowel het primaire besluit als het bestreden besluit. De voorzieningenrechter constateerde echter dat er tegen het bestreden besluit geen beroepsprocedure aanhangig was. De verzoeker was hier zowel schriftelijk als telefonisch op gewezen, maar heeft geen beroep ingesteld. De voorzieningenrechter oordeelde dat alleen als er een beroepsprocedure loopt, een verzoek om voorlopige voorziening kan worden ingediend. Aangezien dit niet het geval was, werd het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd gedaan door mr. M.P. Glerum, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, en is openbaar uitgesproken op 4 juli 2022. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1852

uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 juli 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

en

de directie van de RDW, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 4 oktober 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de keuringsbevoegdheid van verzoeker voor de categorie voertuigen tot en met 3500 kg voor 12 weken ingetrokken.
In het besluit van 13 april 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter op 6 mei 2022 verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
Het verzoek om voorlopige voorziening gaat over het primaire besluit en het bestreden besluit. De voorzieningenrechter constateert dat tegen dat laatste besluit geen beroepsprocedure loopt. Verzoeker is hier zowel schriftelijk als mondeling telefonisch op gewezen, maar dit heeft er niet toe geleid dat hij alsnog beroep heeft ingesteld. Alleen als er ook een beroepsprocedure loopt, kan iemand een verzoek om voorlopige voorziening doen. Omdat dat niet het geval is, is het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.