ECLI:NL:RBMNE:2022:3086

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 juli 2022
Publicatiedatum
29 juli 2022
Zaaknummer
UTR 22/191
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van schadevergoeding uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven

In deze zaak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiser, de wettelijk vertegenwoordiger S. Dahraoui, tegen het besluit van de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven. Dit besluit, genomen op 14 september 2021, houdt in dat er een bedrag van € 500,- wordt verrekend met de eerder toegekende schadevergoeding van € 1.000,- aan eiser. De rechtbank heeft op 26 juli 2022 de mondelinge uitspraak gedaan, waarbij het beroep van eiser ongegrond werd verklaard.

De rechtbank oordeelt dat de verrekening van het bedrag door verweerder rechtmatig is. Eiser had voor de afronding van de strafzaak om een tegemoetkoming uit het Schadefonds verzocht en deze ontvangen. De rechtbank stelt vast dat de wet en het beleid van verweerder bepalen dat verrekening mogelijk is wanneer de dader immateriële schade vergoedt. Dit is in lijn met de solidariteit van de samenleving met slachtoffers, waarbij de tegemoetkoming uit het Schadefonds niet bedoeld is als volledige schadevergoeding.

Eiser voerde aan dat hij niet op de hoogte was van de mogelijkheid van verrekening, maar de rechtbank oordeelt dat hij zich had moeten informeren over de toepasselijke regels. De rechtbank erkent dat de regelgeving soms moeilijk te begrijpen is, maar dit rechtvaardigt niet dat verweerder in dit geval van verrekening af zou moeten zien. De hoogte van de bedragen die in deze zaak zijn verrekend, is niet ter toetsing voorgelegd en de rechtbank concludeert dat de verrekening niet onredelijk is.

De uitspraak benadrukt dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van het griffierecht of vergoeding van proceskosten, en dat hij gewezen is op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan. De uitspraak is openbaar uitgesproken door rechter A.A.M. Elzakkers, in aanwezigheid van griffier S. Westerhof.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/191
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(wettelijk vertegenwoordiger: S. Dahraoui),
en

de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (verweerder)

(gemachtigde: mr. A.M. Hepping).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder van 14 september 2021 waarin is bepaald dat er een bedrag van € 500,- wordt verrekend met de toekenning van € 1.000,- die eiser eerder van verweerder heeft gehad.
Met het bestreden besluit van 9 december 2021 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de verrekening gebleven.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit op 26 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de wettelijk vertegenwoordiger van eiser en de gemachtigde van verweerder.
Na afloop van de behandeling van de zaak op zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank is van oordeel dat verweerder een bedrag van € 500,- mocht verrekenen met de eerder aan eiser verstrekte toekenning van € 1.000,-.
2. In dit geval heeft eiser, voordat de strafzaak tegen de dader was afgerond, verzocht om een tegemoetkoming uit het Schadefonds en heeft die ook gekregen. Dit kan een voordeel zijn, omdat je dan al een tegemoetkoming hebt vóór de uitkomst van de strafzaak. Het kan ook een nadeel zijn, omdat achteraf dan kan blijken dat de dader immateriële schade moet vergoeden. Dat was hier het geval.
3. De regel is dan dat verweerder verrekent. Het uitgangspunt, zoals volgt uit de wet en het beleid van verweerder [1] , is namelijk dat verweerder over kan gaan tot verrekening als de dader de immateriële schade vergoedt. De dader is verantwoordelijk voor vergoeding van de schade aan het slachtoffer. Verweerder is dat niet. De tegemoetkoming uit het Schadefonds is een uiting van solidariteit van de samenleving met het slachtoffer en een erkenning van zijn slachtofferschap. Het heeft niet als doel een volledige schadevergoeding. Daarom komt een tegemoetkoming uit het Schadefonds dus ook niet boven op de vergoeding van de immateriële schade die dader moet betalen. Ook wordt om die reden in beginsel verrekend en de rechtbank kan die redenering goed volgen.
4. De vraag resteert of verweerder in het specifieke geval van eiser had moeten afwijken van het uitgangspunt van verrekening, omdat dit onredelijk uitpakt. De rechtbank vindt van niet. Eiser voert aan dat hij niet wist dat verrekening tot de mogelijkheden behoorde. Als hij dit eerder had geweten, bijvoorbeeld toen hij aangifte deed van mishandeling, had hij misschien de aanvraag voor een tegemoetkoming uit het Schadefonds niet ingediend. In die omstandigheid heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om niet over te gaan tot verrekening. Daarvoor is van belang dat in het besluit waarmee eiser een tegemoetkoming van € 1.000,- heeft gekregen, staat vermeld dat eiser eventueel geld moet terugbetalen als de schade op een andere manier wordt vergoed. Dat eiser vindt dat deze mededeling te laat is gedaan, maakt geen verschil. Het staat namelijk ook in de wet dat dit een mogelijkheid is. Hoewel de rechtbank begrijpt dat het voor slachtoffers, zoals eiser, lastig kan zijn om uit te vogelen hoe het een en ander precies werkt, mag toch van iemand die vraagt om een tegemoetkoming uit het Schadefonds worden verwacht dat hij zich informeert of laat informeren over de toepasselijke regels.
5. Wel merkt de rechtbank op dat verweerder op zitting heeft toegelicht dat hij van meer slachtoffers signalen krijgt dat de wet- en regelgeving lastig te begrijpen is. Hij is hiermee actief aan de slag, bijvoorbeeld via voorlichting aan de politie en Slachtofferhulp. Hoewel dit dus niet leidt tot de conclusie dat verweerder niet mag verrekenen in het geval van eiser, vindt de rechtbank het wel goed om op te merken dat verweerder dit probleem onderkent en hier iets aan doet.
6. Ook de hoogte van de door verweerder verstrekte toekenning en de hoogte van de immateriële schade die de dader moet vergoeden, maken verrekening niet onredelijk. De hoogte van die bedragen ligt hier namelijk niet ter toetsing voor en moet los worden gezien van de reden waarom verweerder verrekent. Bij verrekening wordt gekeken naar het bedrag dat de dader aan immateriële schadevergoeding moet betalen en de toekenning die verweerder heeft verstrekt. Verweerder mag uitgaan van wat de strafrechter heeft bepaald en op basis van dat bedrag overgaan tot verrekening.
7. Tot slot vindt de rechtbank relevant dat eiser € 1.000,- heeft gekregen en dat de immateriële schadevergoeding van de dader aan verweerder wordt uitgekeerd. De verrekening vindt dus plaats achter de schermen en eiser hoeft niets van zijn toekenning terug te betalen.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en verweerder het bedrag van € 500,- mag verrekenen met de eerdere toekenning van € 1.000,-. Omdat eiser geen gelijk krijgt, krijgt hij het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2022 door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Wet schadevergoeding geweldsmisdrijven en de Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven.