ECLI:NL:RBMNE:2022:3117

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 augustus 2022
Publicatiedatum
2 augustus 2022
Zaaknummer
UTR 22/3044
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake sluiting panden wegens drugshandel

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 3 augustus 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, de burgemeester van de gemeente Oudewater, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 25 juli 2022, waarin werd besloten tot sluiting van twee panden in Oudewater voor de duur van zes maanden, met ingang van 3 augustus 2022. De sluiting was gebaseerd op een bestuurlijke rapportage van de politie, waarin werd vastgesteld dat in de panden vermoedelijk drugs werden verhandeld.

De voorzieningenrechter overwoog dat de procedure bedoeld is om in afwachting van de bezwaarprocedure een voorlopige maatregel te treffen, maar dat hiervoor 'onverwijlde spoed' vereist is. Verzoeker stelde dat zijn spoedeisend belang voornamelijk financieel was, omdat hij de hoge huursommen moest doorbetalen terwijl hij in detentie zat. Hij vreesde failliet te gaan en wilde afstand doen van de huurovereenkomst.

Echter, de voorzieningenrechter oordeelde dat een financieel belang op zichzelf geen reden is voor een voorlopige voorziening, tenzij er sprake is van een acute financiële noodsituatie. De rechter concludeerde dat verzoeker onvoldoende bewijs had geleverd van een dergelijke noodsituatie. Hij had geen compleet overzicht van zijn financiële situatie overgelegd en het was niet duidelijk of het besluit tot sluiting van de panden daadwerkelijk zou leiden tot een faillissement.

Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang was aangetoond en het besluit van de burgemeester niet evident onrechtmatig was. De uitspraak werd gedaan door mr. O. Veldman, in aanwezigheid van griffier mr. L. Ruizendaal-van der Veen, en werd openbaar uitgesproken op 3 augustus 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3044

uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 augustus 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker

(gemachtigde: mrs. M.J. Schimmel en M. van Keulen),
en

de burgemeester van gemeente Oudewater, verweerder

(gemachtigde: mr. J. van Wakeren).

Procesverloop

In het besluit van 25 juli 2022 (primaire besluit) heeft verweerder besloten tot sluiting van de panden aan de [adres 1] en [adres 2] in Oudewater voor de duur van 6 maanden, met ingang van 3 augustus 2022.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Verweerder heeft van de politie een bestuurlijke rapportage ontvangen, waaruit samengevat het volgende bleek. Verzoeker huurt de panden aan de [adres 1] en [adres 2] in Oudewater. Op 24 mei 2022 heeft de politie deze panden naar aanleiding van informatie doorzocht. In de loods aan de [adres 1] werden in een baksteen twee cilindervormige seals aangetroffen, met daarin 593 gram vermoedelijk heroïne. In de loods aan de [locatie] lagen ook veel gebroken bakstenen met daarin een cilindervormige ruimte. Gelet op deze constateringen heeft verweerder geconcludeerd dat het aannemelijk is dat de panden betrokken zijn bij de handel in drugs, en dat de woon- en leefomgeving hierdoor wordt aangetast. Verweerder heeft daarom een voornemen uitgebracht om de panden te sluiten. Verzoeker is in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen over dit voornemen. Hier heeft verzoeker geen gebruik van gemaakt. Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen.
3. De voorzieningenrechter stelt voorop dat deze procedure is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van de bezwaarprocedure een voorlopige maatregel te treffen. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Er moet dus niet gewacht kunnen worden op de afhandeling van het geschil in de hoofdzaak. Hierbij valt onder andere te denken aan de onmogelijkheid om de eventuele gevolgen van de uitvoering van het besluit nog te herstellen, oftewel er dient sprake te zijn van de mogelijkheid dat een onomkeerbare situatie ontstaat.
4. Verzoeker heeft in zijn verzoek om voorlopige voorziening naar voren gebracht dat het spoedeisend belang hier voornamelijk een financieel belang betreft. De huursommen van de panden zijn zeer hoog en verzoeker moet deze doorbetalen zolang de panden gesloten zijn. Hij zit nu echter, tenminste tot en met 25 augustus 2022 wanneer een eerste zitting in zijn strafzaak zal zijn, in detentie en heeft geen inkomsten. Hij zal hierdoor waarschijnlijk failliet gaan. Verzoeker wil afstand doen van het gehuurde zodat de huurovereenkomst buitengerechtelijk kan worden ontbonden. Verzoeker is op 1 augustus 2022 door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om het spoedeisend belang van de voorlopige voorziening nader te onderbouwen. Verzoeker heeft op 1 augustus 2022 gereageerd door een aantal stukken te overleggen. Dit betreft een exploitatieoverzicht van [bedrijf 1] van mei 2022 tot en met juli 2022, dwangbevelen die door de gerechtsdeurwaarder aan hem zijn uitgereikt, stukken over beslag dat op zijn goederen is gelegd, bij- en afschrijvingen van een bankrekening van verzoeker en van een bankrekening van [bedrijf 1] en een verklaring van [bedrijf 2] , de boekhouder van verzoeker.
5. De voorzieningenrechter overweegt dat een financieel belang op zichzelf geen reden vormt om een voorlopige voorziening te treffen, omdat de financiële gevolgen van (achteraf bezien) onrechtmatige besluitvorming in beginsel naderhand kunnen worden gecompenseerd. Dit kan anders zijn als sprake is van een acute financiële noodsituatie of als de continuïteit van de betrokken onderneming wordt bedreigd. Hiertoe ziet de voorzieningenrechter in deze zaak onvoldoende aanknopingspunten. Verzoeker heeft met de door hem overgelegde stukken zijn financiële situatie onvoldoende inzichtelijk gemaakt. Hij heeft geen inzicht gegeven in het totaal van zijn inkomsten en uitgaven en van zijn vermogen, enkel in onderdelen hiervan. Zo heeft verzoeker wel (een beknopt overzicht van) bij- en afschrijvingen van twee rekeningen overgelegd, maar is niet duidelijk of dit de enige twee rekeningen zijn die verzoeker heeft en heeft verzoeker geen inzicht gegeven in zijn financiële situatie vóór het primaire besluit. Ook uit de gegevens van verzoekers accountant blijkt niet dat het hier gaat om een compleet overzicht van zijn financiën. Bovendien is niet inzichtelijk geworden dat het besluit een persoonlijk faillissement van verzoeker tot gevolg zou hebben, of dat de continuïteit van verzoekers eenmanszaak als gevolg van het primaire besluit in het geding is, en dat het schorsen van het besluit dit zou kunnen voorkomen. De voorzieningenrechter acht hierbij ook van belang dat verzoeker geen uitleg bij de stukken heeft gegeven. Daarom is het onder andere niet duidelijk wat precies zijn persoonlijke situatie is, of zijn [bedrijf 1] zijn enige bron van inkomsten is, of hij nog ander vermogen heeft, onder welke voorwaarden hij het pand tot nu toe gehuurd heeft en wat er zou gebeuren als het pand niet gesloten zou worden. De stelling dat het schorsen van het primaire besluit zou kunnen betekenen dat de huurovereenkomst kan worden ontbonden zodat verzoeker geen huurpenningen zou hoeven betalen, is verder onvoldoende concreet en niet onderbouwd. Het is de voorzieningenrechter alles overziend niet gebleken dat sprake is van een acute financiële noodsituatie.
6. Gelet op het voorgaande heeft verzoeker het spoedeisend belang bij de door hem verzochte voorlopige voorziening onvoldoende aangetoond. De door verzoeker gevraagde voorziening kan dan alleen nog worden getroffen als het besluit van verweerder evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het besluit in de bezwaarprocedure in stand zal blijven. Daarvan is hier geen sprake.
7. Omdat een spoedeisend belang ontbreekt, is het verzoek kennelijk ongegrond en wijst de voorzieningenrechter het verzoek af.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L. Ruizendaal-van der Veen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2022.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.