In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de beëindiging van de WIA-uitkering. Eiser, die sinds 1 september 2008 als productiemedewerker werkte, viel op 5 oktober 2016 uit met psychische klachten. Het Uwv had hem een WIA-uitkering toegekend op basis van 80-100% arbeidsongeschiktheid, maar besloot deze per 30 juni 2021 te beëindigen omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond.
De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek dat door het Uwv was verricht onzorgvuldig was. Eiser had niet de mogelijkheid gehad om door een verzekeringsarts op een fysiek spreekuur onderzocht te worden, wat volgens de rechtbank noodzakelijk was gezien de aard van de klachten. De rechtbank benadrukte dat in de bezwaarfase een volledige heroverweging van de feiten moet plaatsvinden en dat een dossieronderzoek alleen niet voldoende is als de medische grondslag van het besluit wordt betwist. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het Uwv en droeg hen op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij eiser uitgenodigd moet worden voor een fysiek spreekuur.
Daarnaast werd het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser, die op € 1.518,- werden vastgesteld, en het griffierecht van € 50,-. De rechtbank stelde dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming in bezwaar niet was nageleefd, wat leidde tot de gegrondverklaring van het beroep.