ECLI:NL:RBMNE:2022:3137

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 augustus 2022
Publicatiedatum
4 augustus 2022
Zaaknummer
UTR 22/1397
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onzorgvuldig medisch onderzoek in WIA-uitkering; beëindiging uitkering onterecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de beëindiging van de WIA-uitkering. Eiser, die sinds 1 september 2008 als productiemedewerker werkte, viel op 5 oktober 2016 uit met psychische klachten. Het Uwv had hem een WIA-uitkering toegekend op basis van 80-100% arbeidsongeschiktheid, maar besloot deze per 30 juni 2021 te beëindigen omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek dat door het Uwv was verricht onzorgvuldig was. Eiser had niet de mogelijkheid gehad om door een verzekeringsarts op een fysiek spreekuur onderzocht te worden, wat volgens de rechtbank noodzakelijk was gezien de aard van de klachten. De rechtbank benadrukte dat in de bezwaarfase een volledige heroverweging van de feiten moet plaatsvinden en dat een dossieronderzoek alleen niet voldoende is als de medische grondslag van het besluit wordt betwist. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het Uwv en droeg hen op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij eiser uitgenodigd moet worden voor een fysiek spreekuur.

Daarnaast werd het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser, die op € 1.518,- werden vastgesteld, en het griffierecht van € 50,-. De rechtbank stelde dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming in bezwaar niet was nageleefd, wat leidde tot de gegrondverklaring van het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1397

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S.L. Sarin),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(Uwv), verweerder
(gemachtigde: M. van Mourik).

Inleiding

1.1.
Eiser heeft vanaf 1 september 2008 gewerkt als productiemedewerker
voor 41,23 uur per week. Op 5 oktober 2016 is hij uitgevallen met psychische klachten. Nadat het Uwv aan de werkgever van eiser een loonsanctie had opgelegd, heeft het Uwv het bekortingsverzoek van de werkgever per 3 februari 2019 gehonoreerd. Vanaf 3 februari 2019 heeft het Uwv eiser een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend op grond van 80-100% arbeidsongeschiktheid. De reden daarvan is dat volgens de arbeidsdeskundige van het Uwv door de combinatie van beperkingen aannemelijk mag worden verwacht dat er voor eiser geen passende functies op de arbeidsmarkt aanwezig zijn.
1.2.
Vanaf 1 april 2019 is eiser bij een andere werkgever gestart als magazijn/distributiemedewerker voor gemiddeld 11,95 uur per week. Eiser heeft bij het Uwv aangegeven dat zijn gezondheid vanaf 28 september 2019 is gewijzigd vanwege klachten aan zijn rechterschouder. Het Uwv heeft eiser vanaf 30 september 2019 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.3.
In het kader van de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWb) heeft een arts van het Uwv onderzoek verricht. De bevindingen zijn neergelegd in een rapport van 19 november 2020 (gecontrasigneerd door een verzekeringsarts). De arts heeft een functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld en heeft aangegeven dat een arbeidskundige beoordeling in het kader van EZWb, maar ook in het kader van een herbeoordeling voor de WIA-uitkering moet plaatsvinden.
1.4.
In het kader van de herbeoordeling voor de WIA-uitkering heeft een arbeidsdeskundige van het Uwv drie functies geduid die eiser, ondanks zijn beperkingen, nog zou kunnen verrichten. De arbeidsdeskundige heeft berekend wat de verdiencapaciteit is en aan de hand daarvan heeft hij vastgesteld dat eiser 10,09% arbeidsongeschikt is.
1.5.
Met het besluit van 29 april 2021 (het primaire besluit) heeft het Uwv bepaald dat
de WIA-uitkering van eiser per 30 juni 2021 stopt. Vanaf 4 maart 2021 is eiser namelijk
minder dan 35% (10,09%) arbeidsongeschikt.
1.6.
Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van de bezwaren hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een nieuw onderzoek gedaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zijn bevindingen neergelegd in een rapport van 14 januari 2022. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien om de FML aan te passen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is tot de conclusie gekomen dat de drie geselecteerde voorbeeldfuncties geschikt blijven. Eiser blijft onveranderd 10,09% arbeidsongeschikt.
1.7.
Met het besluit van 1 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
1.8.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
1.9.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juli 2022. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Het geschil

2. Tussen partijen is in geschil of het Uwv terecht heeft bepaald dat de WIA-uitkering van eiser per 30 juni 2021 stopt, omdat eiser minder dan 35% (10,09%) arbeidsongeschikt is.

Beoordeling door de rechtbank

Beoordelingskader
3. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen. Die rapportages moeten dan wel aan de volgende drie voorwaarden voldoen. De rapportages:
 zijn op een zorgvuldige manier tot stand gekomen;
 bevatten geen tegenstrijdigheden;
 zijn voldoende begrijpelijk.
De rapportages en de besluiten die daarop gebaseerd zijn, zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is echter aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapportages niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapportage van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
Voldoet de medische beoordeling aan de drie voorwaarden?
4. Eiser vindt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is verricht, omdat hij niet door een verzekeringsarts is gezien en onderzocht op een fysiek spreekuur. Eiser heeft in de primaire fase telefonisch gesproken met een arts en dus niet met een verzekeringsarts op een fysiek spreekuur. Dat betekent volgens eiser dat er in de bezwaarfase een spreekuurcontact moet zijn met een lichamelijk onderzoek. Daarvan kan alleen met een motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep worden afgeweken. Eiser leest dat in een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] , de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken. Volgens eiser heeft in zijn zaak in de bezwaarfase alleen een telefonische hoorzitting plaatsgevonden met de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Eiser vindt dat geen spreekuurcontact en wijst op een uitspraak van de CRvB [2] . Ook heeft er volgens eiser ten onrechte geen lichamelijk onderzoek plaatsgevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daardoor geen indruk kunnen krijgen van zijn persoon en zijn fysieke mogelijkheden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft volgens eiser ook niet inzichtelijk gemaakt hoe hij de beperkingen ten aanzien van dynamische handelingen en statische houdingen en psychische beperkingen heeft kunnen vaststellen zonder dat een fysiek spreekuur heeft plaatsgevonden.
5. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt die beroepsgrond. De rechtbank licht dat nader toe.
6. Zoals de hoogste bestuursrechter in sociale verzekeringswetzaken heeft overwogen [3] dient in de bezwaarfase een volledige heroverweging plaats te vinden, waarbij de feiten juist worden vastgesteld en de conclusies logisch uit die feiten voortvloeien. Daarom zal, indien de medische grondslag van de besluitvorming wordt betwist, in deze fase van de procedure een louter dossieronderzoek als regel niet volstaan. De zorgvuldigheid van de besluitvorming in bezwaar brengt verder met zich dat in situaties, waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en waarin in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een verzekeringsarts, als uitgangspunt geldt dat in de fase van bezwaar de betrokkene door een verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht en er dus feitelijk sprake is van een contact met deze verzekeringsarts. Van een spreekuurcontact kan in zo’n situatie in beginsel slechts worden afgezien indien de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft.
7. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 14 januari 2022 vermeld dat hij de dossiergegevens heeft bestudeerd, dat hij aanwezig was bij de telefonische hoorzitting en dat in goed overleg is afgesproken dat informatie zal worden opgevraagd bij de GGZ en [revalidatiecentrum] . De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport niet gemotiveerd waarom is afgezien van een medisch onderzoek op een fysiek spreekuur. Die toelichting heeft de gemachtigde van het Uwv pas op de zitting van de rechtbank mondeling gegeven. Zij heeft aangegeven dat het houden van een fysiek spreekuur volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen toegevoegde waarde had, omdat informatie is opgevraagd bij GGZ (Pi-groep) over de psychische klachten en bij [revalidatiecentrum] over de fysieke klachten. De rechtbank overweegt dat het bijwonen van een hoorzitting niet gelijk is aan een spreekuurcontact met een verzekeringsarts. De rechtbank stelt vast dat zowel in de primaire fase, als in de bezwaarfase geen spreekuurcontact met medisch onderzoek heeft plaatsgevonden met een verzekeringsarts. Ook oordeelt de rechtbank dat niet overtuigend is gemotiveerd waarom daarvan is afgezien. Te meer nu bij eiser ook sprake is van fysieke beperkingen en eiser heeft gewezen op de samenhang tussen zijn fysieke en psychische klachten.
8. Dit betekent dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. De beroepsgrond slaagt. De rechtbank zal daarom niet inhoudelijk ingaan op de overige beroepsgronden.

Conclusie

9. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met het in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde zorgvuldigheidsbeginsel en het in artikel 7:12 van de Awb neergelegde motiveringsbeginsel.
10. De rechtbank zal het Uwv opdragen om een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen. De rechtbank geeft daarbij het Uwv in overweging om eiser uit te nodigen voor een fysiek spreekuur.
11. De rechtbank stelt een termijn van acht weken voor het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist. Bij een nieuw besluit dient het Uwv ook een standpunt in te nemen over de vergoeding van de proceskosten van eiser in bezwaar.

Proceskosten

12. De rechtbank veroordeelt het Uwv in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen bij de zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het Uwv aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het Uwv op binnen een termijn van acht weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van het bepaalde in deze uitspraak;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-;
- draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M.A. Koeman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
4 augustus 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Uitspraak van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491.
2.Eiser wijst op een uitspraak van de CRvB van 9 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3152.
3.Uitspraak van de CRvB van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491.