ECLI:NL:RBMNE:2022:3143

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 augustus 2022
Publicatiedatum
4 augustus 2022
Zaaknummer
UTR 22/ 475
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dagloonberekening voor WW-uitkering en geschil over looncomponenten

Op 4 augustus 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak tussen eiseres en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de berekening van het dagloon ten behoeve van de WW-uitkering. Eiseres, die sinds 1 september 2016 in dienst was bij een bedrijf, viel op 22 maart 2020 uit door ziekte. Na een vaststellingsovereenkomst werd haar arbeidsovereenkomst per 1 oktober 2021 beëindigd. Eiseres vroeg een WW-uitkering aan, maar het Uwv stelde het dagloon vast op € 190,61, wat eiseres betwistte. Ze voerde aan dat de bruto kostenvergoeding, de vergoeding voor zakelijke kilometers en de prestatiebonus niet waren meegenomen in de berekening van het overeengekomen loon, wat volgens haar in strijd was met de wetgeving en eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep. De rechtbank oordeelde dat het Uwv ten onrechte deze componenten niet had meegenomen in de dagloonberekening. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het Uwv op om een nieuw besluit te nemen, waarbij het Uwv rekening moet houden met de juiste berekening van het overeengekomen loon. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/475

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 augustus 2022 de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. L.E. Roberts-Hafkamp),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. E. Witte).

Inleiding en procesverloop

1.1.
Eiseres is op 1 september 2016 in dienst getreden bij [bedrijf] ( [bedrijf] ) Op 22 maart 2020 is zij uitgevallen door ziekte.
1.2.
Op 31 mei 2021 hebben [bedrijf] en eiseres een vaststellingsovereenkomst ondertekend, waarin onder meer is afgesproken dat de arbeidsovereenkomst per 1 oktober 2021 zal eindigen met wederzijds goedvinden. Ook is afgesproken dat eiseres na ondertekening van de vaststellingsovereenkomst per direct is vrijgesteld van haar werkzaamheden.
1.3.
Op 1 juni 2021 heeft eiseres zich beter gemeld.
1.4.
Op 24 september 2021 heeft eiseres een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd.
1.5.
Met het besluit van 30 september 2021 is aan eiseres vanaf 1 oktober 2021 een
WW-uitkering toegekend op grond van een vastgesteld dagloon van € 172,08.
1.6.
Met het besluit van 13 oktober 2021 (het primaire besluit) is aan eiseres een
WW-uitkering toegekend op grond van een vastgesteld dagloon van € 190,61 bruto. Dit naar aanleiding van nieuwe informatie, waaruit blijkt dat het dagloon onjuist is vastgesteld. Het besluit van 30 september 2021 is daarmee komen te vervallen.
1.7.
Met het besluit van 4 januari 2022 (het bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond verklaard.
1.8.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
1.9.
Het onderzoek ter zitting heeft op 7 juni 2022 plaatsgevonden door middel van een MS Teams-verbinding. Eiseres was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. De gemachtigde van het Uwv is ook verschenen.

Het geschil

2. Tussen partijen is in geschil of de vaste bruto kostenvergoeding, de bruto vergoeding zakelijke kilometers en de prestatiebonus die in 2019 en 2020 aan eiseres is uitbetaald tot het overeengekomen loon behoren en daarom moeten worden betrokken in de dagloonberekening ten behoeve van de WW-uitkering.

Beoordeling door de rechtbank

Beoordelingskader
3. Artikel 44 van de WW bepaalt dat de uitkering wordt berekend naar het dagloon.
In artikel 5 van het Dagloonbesluit is de berekening van het dagloon neergelegd.
Artikel 6, derde lid, van het Dagloonbesluit bepaalt dat indien er geen aangiftetijdvak is als bedoeld in het eerste of tweede lid van dit artikel (zoals in geval van eiseres aan de orde is)
dan wordt voor ieder in de referteperiode gelegen aangiftetijdvak waarin door de werknemer geen of minder loon is genoten in verband met de in het eerste lid genoemde omstandigheden, bij de berekening van het dagloon het per aangiftetijdvak geldende overeengekomen loon in aanmerking genomen.
Tussen partijen is niet in geschil, en ook de rechtbank kan volgen, dat de referteperiode voor de berekening van het dagloon is: september 2020 tot en met augustus 2021.
Wat vindt eiseres?
4.1.
Eiseres voert aan dat het Uwv bij de bepaling van het overeengekomen loon als bedoeld in artikel 6, derde lid, van het Dagloonbesluit ten onrechte alleen van het maandsalaris zoals vermeld in de vaststellingsovereenkomst (€ 3.838,70 bruto) is uitgegaan. Volgens eiseres was haar SV-loon per maand hoger dan het overeengekomen maandloon dat door het Uwv is gehanteerd.
4.2.
De prestatiebonus en de bruto vergoeding zakelijke kilometers waren wel onderdeel van het SV-loon, maar werden vanwege haar ziekte en verlof niet meer betaald. De vaste bruto kostenvergoeding van € 80,- werd wel doorbetaald, maar is ten onrechte ook niet door het Uwv meegenomen bij de berekening van het overeengekomen loon. Eiseres vindt daarom dat ziekte en verlof een nadelig effect hebben op de hoogte van haar dagloon en dat is volgens haar in strijd met een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). [1]
4.3.
Eisers heeft een beroep gedaan op het evenredigheidsbeginsel. Het niet meenemen van een variabele looncomponent in het overeengekomen loon is onevenredig nadelig ten opzichte van langdurig arbeidsongeschikten. Bij langdurig arbeidsongeschikten wordt op grond van het Dagloonbesluit de referteperiode voorverlengd en wordt wel rekening gehouden met variabele looncomponenten.
4.4.
De prestatiebonus, de bruto vergoeding zakelijke kilometers en de vaste bruto kostenvergoeding moeten daarom ook onder het overeengekomen loon vallen.
Dit verschil komt neer op € 708,97 bruto per maand. Dat betekent dat het overeengekomen loon op € 3.838,70 + € 708,97 = € 4.547,67 dient te worden vastgesteld.
4.5.
Daarnaast verzoekt eiseres de rechtbank om in geval van een gegrondverklaring van het beroep het Uwv bij uitspraak te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding aan haar.
Wat vindt het Uwv?
5. Het Uwv brengt naar voren dat het door hem gehanteerde overeengekomen loon
(€ 3.838,70) hoger uitvalt dan het SV-loon, zelfs indien de kostenvergoeding van
€ 80,- in de dagloonberekening betrokken zou worden. Het brutoloon moet namelijk nog verminderd worden met het werknemersdeel van de pensioenpremie (€ 256,05 per maand in 2021) en de premie PAWW en de IVA/WGA premie. Het Uwv stelt zich daarom op het standpunt dat hij in voldoende mate rekening heeft gehouden met de vergoedingen die eiseres ontving.
6. Volgens het Uwv vallen de bruto kostenvergoeding en de bruto vergoeding zakelijke kilometers niet onder het overeengekomen loon, omdat er kosten tegenover staan. Ook gelet op de lockdowns en het thuiswerkadvies tijdens de coronapandemie is het de vraag of de bruto vergoeding zakelijke kilometers in de referteperiode was uitbetaald. De prestatiebonus is geen onderdeel van het loon, want het is afhankelijk van iemands functioneren. Aangezien eiseres niet heeft gewerkt, kan niet met zekerheid worden gesteld dat zij de prestatiebonus in de referteperiode zou hebben ontvangen. Het valt daarom niet onder het overeengekomen loon. De door eiseres genoemde uitspraak ziet volgens het Uwv niet op de drie door eiseres genoemde componenten. Op de zitting heeft het Uwv in aanvulling hierop toegelicht dat het uitgangspunt is dat iemand door ziekte financieel gezien niet in een slechtere situatie terechtkomt, maar dat het ook niet bedoeling is dat iemand door ziekte een hogere WW-uitkering ontvangt.
Wat vindt de rechtbank?
7. De rechtbank stelt vast dat uit de overgelegde salarisstroken, namelijk januari tot en met maart 2020 en januari tot en met maart 2021, blijkt dat de bruto kostenvergoeding van
€ 80,- onder het SV-loon valt, aangezien hierover belasting is geheven. [2] De rechtbank leidt hieruit af dat dit onder het overeengekomen loon valt. Verder blijkt uit de salarisstroken van januari tot en met maart 2020 dat een deel van de vergoeding zakelijke kilometers onder het SV-loon valt en een deel daarbuiten. Dat brengt met zich mee dat het deel van deze vergoeding waarover belasting is geheven ook onder het overeengekomen loon valt. De rechtbank concludeert dat het Uwv daarom ten onrechte heeft nagelaten om deze twee componenten bij de bepaling van het overeengekomen loon te betrekken. Dat betekent dat de dagloonberekening ten behoeve van de WW-uitkering onjuist is vastgesteld. In rechtsoverweging 12 bespreekt de rechtbank de gevolgen die dit gebrek meebrengt.
8. Ten aanzien van de prestatiebonus overweegt de rechtbank dat het niet vaststaat of eiseres in de referteperiode voldoende zou hebben gepresteerd om recht te hebben op een prestatiebonus. De rechtbank oordeelt dat als eiseres kan aantonen dat zij voor haar ziekte op consistente basis deze bonus heeft gekregen, dit betekent dat het tot het overeengekomen loon behoort op grond waarvan het Uwv dit bij de dagloonberekening moet betrekken. De rechtbank ziet een periode van drie jaar als consistente basis.
9. Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank het bestreden besluit vernietigt en het Uwv opdraagt om een nieuw besluit te nemen. Hierbij dient het Uwv ingevolge artikel 6, derde lid, van het Dagloonbesluit per aangiftetijdvak het geldende overeengekomen loon van eiseres in aanmerking te nemen. Het Uwv moet hierbij niet uitgaan van hetgeen in de vaststellingsovereenkomst is vermeld (€ 3.838,70), maar van het SV-loon dat zij bij benadering moet aangeven. Hieronder vallen in ieder geval de vaste bruto kostenvergoeding van € 80,- en het deel van de vergoeding zakelijke kilometers dat onder het SV-loon valt. Voor zover eiseres kan aantonen dat zij voor haar ziekte op consistente basis een prestatiebonus heeft ontvangen, valt dit ook onder het overeengekomen loon. Het Uwv dient eiseres in de gelegenheid te stellen om daartoe bewijs over te leggen.
10. Op de zitting heeft eiseres het verzoek aan de rechtbank om in geval van een gegrondverklaring van het beroep het Uwv bij uitspraak te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding aan haar ingetrokken. De rechtbank zal hier daarom niet inhoudelijk op ingaan.

Conclusie

11. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
12. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, omdat het op de weg van het Uwv ligt om met inachtneming van deze uitspraak een correcte dagloonberekening te maken voor de WW-uitkering.
13. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden.
14. Het Uwv moet daarom een nieuw besluit op het bezwaar nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank bepaalt dat het Uwv dit binnen dertien weken moet doen. Dat is de wettelijke beslistermijn in bezwaar voor het Uwv in dit soort zaken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het Uwv aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt.
16. De rechtbank veroordeelt het Uwv in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het Uwv op binnen dertien weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M.A. Koeman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
4 augustus 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Uitspraak van 19 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2406.
2.Artikel 3 van het Dagloonbesluit en artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen.