ECLI:NL:RBMNE:2022:3144

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 augustus 2022
Publicatiedatum
4 augustus 2022
Zaaknummer
UTR 22/1331
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van de definitieve tegemoetkoming op grond van de NOW-1 en de terugvordering van voorschot

Op 4 augustus 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, vertegenwoordigd door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had een ontslagaanvraag ingediend voor haar werknemer om bedrijfseconomische redenen, maar deze aanvraag werd buiten behandeling gesteld omdat de verzochte informatie niet tijdig was ontvangen. Eiseres diende ook een aanvraag in voor een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de NOW-1, maar de definitieve tegemoetkoming werd vastgesteld op € 0,- en het te veel betaalde voorschot van € 4.854,- werd teruggevorderd. Eiseres stelde beroep in tegen deze beslissing, stellende dat de subsidie te laag was vastgesteld en dat de ontslagaanvraag als ingetrokken moest worden beschouwd.

De rechtbank oordeelde dat de berekening van de tegemoetkoming correct was, omdat eiseres de ontslagaanvraag niet tijdig had ingetrokken. De rechtbank concludeerde dat verweerder in beginsel gehouden was om de subsidie te verlagen, maar dat er een motiveringsgebrek was in het bestreden besluit, omdat er geen belangenafweging was gemaakt. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, maar de rechtsgevolgen van het besluit bleven in stand. Eiseres kreeg het betaalde griffierecht vergoed en verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1331

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , in [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.R. Bügel)
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

namens deze de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: M. van Mourik).

Feiten en procesverloop

Ontslagaanvraag
1.1.
Eiseres heeft op 6 mei 2020 bij verweerder een ontslagaanvraag ingediend voor haar werknemer [werknemer] om bedrijfseconomische redenen.
1.2.
Het dossier van verweerder bevat een schriftelijke ontvangstbevestiging, gedateerd 7 mei 2020, en gericht aan eiseres. In die schriftelijke ontvangstbevestiging wordt onder meer:
- uitstel verleend voor het voeren van onderhandelingen met werknemer over het beëindigen van het dienstverband met wederzijds goedvinden. Uiterlijk op 21 mei 2020 moet eiseres aan verweerder laten weten of er een beëindigingsovereenkomst is gesloten;
- vermeld dat geen ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden mag worden aangevraagd als ook een tegemoetkoming is of wordt aangevraagd op grond van de
NOW. Er wordt op gewezen dat - als de ontslagaanvraag wordt ingetrokken binnen 5 werkdagen na de datum waarop verweerder de aanvraag heeft ontvangen - de aanvraag als ‘niet ingediend’ wordt beschouwd. In het geval van eiseres moet verweerder de intrekking van de ontslagaanvraag uiterlijk op 13 mei 2020 telefonisch of schriftelijk hebben ontvangen.
1.3.
Verweerder heeft in de brief aan eiseres van 26 mei 2020:
- verwezen naar zijn schriftelijke ontvangstbevestiging van 7 mei 2020;
- meegedeeld dat de ontslagaanvraag buiten behandeling is gesteld, omdat de verzochte extra informatie niet tijdig is ontvangen.
1.4.
Op 28 mei 2020 is namens eiseres met een medewerker van verweerder gebeld. Besproken is in ieder geval dat eiseres de schriftelijke ontvangstbevestiging van 7 mei 2020 niet heeft ontvangen.
1.5.
Verweerder heeft in de brief van 28 mei 2020 eiseres tot en met 5 juni 2020 de gelegenheid gegeven om de ontslagaanvraag aan te vullen. Ook is de schriftelijke ontvangstbevestiging van 7 mei 2020 als bijlage meegestuurd.
1.6.
Verweerder heeft in de brief van 12 juni 2020 aan eiseres het volgende vermeld:
“(..)U heeft uitstel gevraagd vanwege de wettelijke bedenktijd van werknemer. Hierbij bevestigen wij dat u eenmalig uitstel krijgt.

Uitstel voor bedenktijdU heeft bij uw uitstelverzoek aangegeven dat u de ontslagaanvraag intrekt na het verstrijken van de 14 dagen bedenktijd van werknemer, tenzij u ons heeft laten weten dat de werknemer zijn instemming heeft herroepen. Wij zullen u op 29 juni 2020, na de 14 dagen uitstel, bevestigen dat de ontslagaanvraag is ingetrokken.

In het geval de werknemer gebruik maakt van zijn recht om binnen 14 dagen zijn instemming te herroepen, bericht ons dat dan zo snel mogelijk. De ontslagprocedure wordt dan voortgezet.(..)”
Subsidieverlening
1.7.
Op 4 juni 2020 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in de loonkosten voor haar werknemer [werknemer] op grond van de Eerste tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-1) in verband met een verwacht omzetverlies van 60% in de periode maart tot en met mei 2020. Met het besluit van 10 juni 2020 heeft verweerder een tegemoetkoming van € 6.069,- aan eiseres toegekend, waarvan € 4.854,- als voorschot is uitbetaald.
Subsidievaststelling
1.8.
Op 19 oktober 2021 heeft eiseres de definitieve berekening van de tegemoetkoming op grond van de NOW-1 aangevraagd. Met het besluit van 19 november 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de definitieve tegemoetkoming vastgesteld op € 0,- en het volgens verweerder te veel betaalde voorschot van € 4.854,- van eiseres teruggevorderd. In het primaire besluit is aangegeven dat de tegemoetkoming is verlaagd, omdat eiseres tussen 17 maart en 1 juni 2020 ontslag om bedrijfseconomische redenen heeft aangevraagd voor haar werknemer en de aanvraag niet tijdig heeft ingetrokken.
1.9.
Met het besluit van 18 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.10.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.11.
Het onderzoek ter zitting heeft op 7 juni 2022 plaatsgevonden door middel van een MS Teams-verbinding. De gemachtigde van eiseres is verschenen, alsmede [A] (voormalig eigenaar van eiseres) en de gemachtigde van het Uwv.

Het geschil

2. In geschil is of verweerder op goede gronden de definitieve tegemoetkoming op grond van de NOW-1 heeft vastgesteld op € 0,- en een bedrag van € 4.854,- van eiseres heeft teruggevorderd.

Standpunten van eisers

3. Eiseres vindt dat de subsidie te laag is vastgesteld. Eiseres voert de volgende beroepsgronden aan:
Eiseres doet een beroep op het vertrouwensbeginsel en vindt dat de ontslagaanvraag als ingetrokken moest worden beschouwd.
Het lager vaststellen van de subsidie is geen verplichting voor verweerder, maar een discretionaire bevoegdheid. Verweerder heeft ten onrechte geen belangenafweging gemaakt. Als een belangenafweging wordt gemaakt, dan valt die in het voordeel van eiseres uit en wordt de subsidie niet lager vastgesteld.
Op de zitting heeft eiseres de beroepsgrond dat exceptief moet worden getoetst ingetrokken. De rechtbank zal daar daarom niet inhoudelijk op ingaan.

Beoordeling door de rechtbank

4.
De berekening van de hoogte van de tegemoetkoming is vermeld in artikel 7, eerste lid, van de NOW-1. Dat de definitieve tegemoetkoming lager is uitgevallen dan het voorschot op de subsidieverlening, is veroorzaakt doordat eiseres op 6 mei 2020 een ontslagaanvraag heeft ingediend en deze niet tijdig zou hebben ingetrokken. Om die reden is bij de beoordeling of het subsidiebedrag juist is vastgesteld, artikel 7, vijfde lid, van de NOW-1 van belang. Daarin is bepaald dat de subsidie wordt verlaagd als de werkgever na 17 maart 2020 een verzoek om toestemming heeft gedaan om de arbeidsovereenkomst van één of meer werknemers op te zeggen op grond van bedrijfseconomische redenen. In dat geval is verweerder in beginsel gehouden om de subsidie te verlagen. Dat is op grond van artikel 7, zesde lid, van de NOW-1 anders als eiseres de ontslagaanvraag heeft ingetrokken binnen vijf werkdagen nadat zij de ontslagaanvraag heeft gedaan.

I Vertrouwensbeginsel

5. Eiseres doet een beroep op het vertrouwensbeginsel en vindt dat de ontslagaanvraag als ingetrokken moest worden beschouwd. Zij voert aan dat zij de schriftelijke ontvangstbevestiging van 7 mei 2020 (met de waarschuwing voor de gevolgen van de ontslagaanvraag voor de NOW-1) niet heeft ontvangen. Na de brief van verweerder van 26 mei 2020 heeft zij contact opgenomen met een medewerker van het Uwv. Vervolgens heeft zij de brief van 28 mei 2020 ontvangen, maar zij heeft geen acht geslagen op de brief van 7 mei 2020 die als bijlage was bijgevoegd. Eiseres dacht namelijk dat het achterhaalde informatie was. Eiseres vindt dat zij op basis van het telefoongesprek met verweerder op 28 mei 2020, nu verweerder in de brieven van 28 mei 2020 en 12 juni 2020 niet heeft gewaarschuwd voor de gevolgen van uitstel voor de NOW-1 en de motivering van verweerder in de brief van 12 juni 2020, dat zij er op mocht vertrouwen dat zij de ontslagaanvraag later zou mogen intrekken zonder gevolgen voor de NOW-1.
6. De rechtbank stelt vast dat eiseres erkent dat zij de schriftelijke ontvangstbevestiging van 7 mei 2020 als bijlage bij de brief van 28 mei 2020 heeft ontvangen. Uit die brieven – in onderlinge samenhang bezien – had eiseres kunnen afleiden dat er twee termijnen zijn. Eén voor het completeren/intrekken van de ontslagaanvraag en één voor het intrekken van de ontslagaanvraag zonder gevolgen voor de NOW. Eiseres beschikte in ieder geval rondom 28 mei 2020 over die informatie. Dat eiseres geen acht heeft geslagen op de brief van 7 mei 2020 komt voor haar rekening en risico. Bovendien beschikte eiseres over die informatie voordat zij op 4 juni 2020 een aanvraag subsidieverlening NOW-1 indiende. Uit wat eiseres aanvoert kan de rechtbank geen toezegging afleiden dat de termijn voor het intrekken van de ontslagaanvraag zonder gevolgen voor de NOW voor eiseres is verlengd tot langer dan vijf werkdagen. Daarbij merkt de rechtbank op dat verweerder op de zitting heeft toegelicht dat ook bij het digitaal indienen van de aanvraag subsidieverlening NOW-1 de aanvrager wordt geattendeerd op de voorwaarden die dit meebrengt, waaronder dat geen werknemer mag worden ontslagen, en dat daarmee akkoord moet worden gegaan alvorens een aanvraag kan worden ingediend. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Verweerder was in beginsel gehouden de subsidie te verlagen op grond van de NOW-1.
II Belangenafweging
7. Deze zaak gaat over een subsidie-vaststelling. Dat betekent dat naast de bepalingen van de NOW-1, ook titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is. Op grond van artikel 4:46 van de Awb wordt de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vastgesteld, tenzij sprake is van één van de onder het tweede lid genoemde situaties.
8. Artikel 4:46, tweede lid, onder b, van de Awb biedt de mogelijkheid de subsidie lager vast te stellen indien de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. De rechtbank constateert dat in artikel 13, aanhef en onder b, van de NOW-1 de verplichting is opgenomen om na 17 maart 2020 geen verzoek te doen om toestemming om de arbeidsovereenkomst van één of meer werknemers op te zeggen op grond van bedrijfseconomische redenen en dat eiseres dat wel heeft gedaan.
9. Waar in artikel 7, vijfde lid, van de NOW-1 is vermeld dat de subsidie “wordt verlaagd”, duiden de bewoordingen van artikel 4:46, tweede lid, van de Awb – de subsidie “kan lager worden vastgesteld” op een te maken belangenafweging.
10. De rechtbank oordeelt dat uit het bestreden besluit niet blijkt dat er een belangenafweging is gemaakt. Het besluit komt dan ook wegens een motiveringsgebrek voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank zal vervolgens beoordelen of met de toelichting van verweerder op de zitting de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven
11. Eiseres vindt dat de belangenafweging er toe moet leiden dat de subsidie niet lager wordt vastgesteld. Eiseres voert aan dat zij in de gehele subsidieperiode tenminste 20% omzetverlies heeft geleden, dat zij twee werknemers in dienst had en dat slechts voor één werknemer een ontslagaanvraag is ingediend. Op de zitting heeft eiseres in aanvulling hierop aangevoerd dat zij aan het doel van de NOW-1 heeft voldaan. Zij heeft door de subsidie de werkplek van haar andere werknemer kunnen behouden. Als zij de subsidie niet had ontvangen dan was haar onderneming namelijk failliet gegaan en waren twee werkplekken verloren gegaan in plaats van één.
12. Op de zitting heeft verweerder naar voren gebracht dat het doel van de regeling, namelijk het behoud van werkgelegenheid zwaarder weegt dan het belang van eiseres om een definitieve tegemoetkoming op grond van de NOW-1 te ontvangen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft verweerder verwezen naar de brief van minister Koolmees van 31 maart 2020, waarin uitdrukkelijk is bepaald dat in de periode waarover subsidie wordt gevraagd geen ontslagaanvraag mag worden gedaan, ook al effectueert het ontslag na deze subsidieperiode. [1]
13. De rechtbank oordeelt dat verweerder met de toelichting op de zitting, zoals uiteengezet in rechtsoverweging 12, alsnog heeft voldaan aan de eis dat een kenbare belangenafweging moet worden gemaakt. De rechtbank stelt vast dat de tegemoetkoming op grond van de NOW-1 is gebaseerd op één werknemer, namelijk [werknemer] . Dat brengt mee dat de omstandigheid dat eiseres deze persoon kort na de subsidieperiode heeft ontslagen om bedrijfseconomische redenen in strijd is met het doel van deze regeling om werkgelegenheid te behouden. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een situatie waarin het belang van eiseres zwaarder weegt dan dat van verweerder. Dat betekent dat verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om de subsidie lager vast te stellen. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

14. Aangezien verweerder pas ter zitting heeft toegelicht welke belangenafweging is gemaakt bij de totstandkoming van het bestreden besluit, zal het beroep gegrond worden verklaard en het bestreden besluit worden vernietigd. Zoals uit rechtsoverweging 13 blijkt, is de rechtbank van oordeel dat verweerder van de bevoegdheid tot het lager vaststellen van de subsidie in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit blijven daarom in stand. Dit betekent dat, ondanks de gegrondverklaring, er feitelijk niets verandert voor eiseres.
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 365,- vergoedt.
16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin geen belangenafweging is gemaakt;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M.A. Koeman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
4 augustus 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Staatscourant 2020, 19874.