In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 juli 2022 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres tegen de beslissing op bezwaar van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) van 19 januari 2022. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen twee betalingsspecificaties van 27 augustus 2021 en 8 september 2021, waarin haar WW-uitkering op nihil was gesteld. Echter, op 12 oktober 2021 was deze uitkering alsnog volledig uitbetaald. Verweerder verklaarde het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk, omdat er volgens hem geen procesbelang meer was, aangezien de uitkering inmiddels was voldaan.
Eiseres betwistte dit en stelde dat zij schade had geleden door de eerdere nihil stelling van haar uitkering en dat zij niet in de gelegenheid was gesteld om haar gronden van beroep te verduidelijken. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder met de volledige uitbetaling van de WW-uitkering aan de bezwaren van eiseres had voldaan. De rechtbank vond dat er geen procesbelang meer was en dat het verzoek om schadevergoeding in een aparte procedure behandeld kon worden. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep kennelijk ongegrond op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De uitspraak werd gedaan door rechter mr. S.C.A. van Kuijeren, in aanwezigheid van griffier P.W. Hogenbirk, en is openbaar uitgesproken. Eiseres werd geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens was met de uitspraak, binnen zes weken na verzending van de uitspraak.