Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
2.De feiten
3.Het verzoek en het verweer
4.De beoordeling
Op 14 februari om 17:03 heb ik het conceptcontract gestuurd waar geen proeftijd in stond. Dit contract is nooit ondertekend door [C] . Op 15 februari kwam ik daarachter en heb ik het contract aangepast met een maand proeftijd. Ik heb [verzoekster] op 15 februari om 15:03 gebeld om aan te geven dat in het conceptcontract een fout staat en in het contract dat wij tekenen op woensdag 16 februari wel een proeftijd van een maand staat. Tijdens dit telefoongesprek zat mijn collega [E] in dezelfde ruimte.”Deze schriftelijke verklaring wordt bevestigd door haar, zo heeft zij tijdens de zitting uitgelegd, kamergenoot [E] die het telefoongesprek heeft gehoord en na het gesprek hoorde dat [D] zei “dat is geregeld”. [E] heeft het volgende schriftelijk verklaard:
“Op 15 februari 2022 na mijn gesprek met een sollicitant kwam ik terug in ons kantoor. [D (voornaam)] gaf aan dat zij met [verzoekster] ging bellen, met de vraag aan mij of ik dan even niet wilde bellen. [D (voornaam)] heeft aangegeven in dit gesprek dat zij in het conceptcontract de proeftijd was vergeten te vermelden en dat zij deze nog zou toevoegen in het definitieve contract. [verzoekster (voornaam)] is hiermee akkoord gegaan.”De op zitting als belangstellende aanwezige mevrouw [D] heeft desgevraagd door de kantonrechter toegelicht dat de telefoon weliswaar niet op luidspreker stond (zodat mevrouw [E] niet kon horen wat mevrouw [verzoekster] zei), maar dat mevrouw [E] wel kon horen wat zij (mevrouw [D] ) zei tegen mevrouw [verzoekster] en dat zij na afloop van het telefoongesprek tegen mevrouw [E] heeft gezegd dat mevrouw [verzoekster] akkoord was gegaan. De kantonrechter heeft geen enkele reden aan die toelichting te twijfelen.
Op donderdagochtend 24 februari heb ik een kort gesprek gehad met [verzoekster (voornaam)] . Het ging over het inwerkproces. Dat ik bereid ben haar te willen helpen en dingen wil uitzetten die zij dan zelfstandig op kan pakken. Maar helaas niet de hele dag naast haar kan zitten omdat ik dan zelf omkom in het werk en er ook belangrijke taken voor mij lagen die ik moest oppakken. [verzoekster (voornaam)] raakte best even in paniek, zij gaf aan dat zij bang was niet door haar proeftijd heen te komen.”[verzoekster] heeft betwist dit gesprek te hebben gevoerd en vervolgens niets gesteld anders dan dat [F] haar enkel wegwijs heeft gemaakt. Aan die toelichting van [verzoekster] komt onvoldoende overtuigingskracht toe gelet op de duidelijke verklaring van mevrouw [F] en de ter zitting door [verzoekster] gegeven toelichting dat zij en mevrouw [F] tegenover elkaar in de werkruimte werkzaam waren en mevrouw [F] in ieder geval tot taak had zich de belangen van [verzoekster] als nieuwe medewerker aan te trekken. Gesprekken zoals door mevrouw [F] genoemd liggen dan zozeer voor de hand dat het op de weg van [verzoekster] had gelegen meer feiten te stellen waaruit moet volgen dat niet op de verklaring van [F] kan worden afgegaan.
5.De beslissing
- € 68,- aan transitievergoeding,
- de pro rata 13de maand van € 232,29 bruto,
- het vakantiegeld van € 194,00 bruto berekend op basis van 8% over het loon van de periode van 16 februari 2022 tot 12 maart 2022, te vermeerderen met de wettelijke verhoging op de wijze als bepaald in artikel 7:625 BW,
- de over de periode van 16 februari 2022 tot 12 maart 2022 opgebouwde en nog niet uitbetaalde vakantie-uren berekend op een bedrag van € 433,94 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging op de wijze als bepaald in artikel 7:625 BW.