ECLI:NL:RBMNE:2022:3213

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 juli 2022
Publicatiedatum
10 augustus 2022
Zaaknummer
UTR 22/1689
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs wegens niet meewerken aan EMG-cursus

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 22 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Eiser had beroep ingesteld tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs door het CBR, die was ingegaan op 28 januari 2022. Dit besluit was genomen omdat eiser niet had meegewerkt aan de Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG) na een eerdere verplichting daartoe. Eiser had op de eerste cursusdag niet deelgenomen en stelde dat hij door medische klachten, waaronder een burn-out en geheugenproblemen, niet in staat was om te verschijnen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 7 juli 2022, waarbij eiser aanwezig was en de gemachtigde van het CBR telefonisch deelnam.

De rechtbank oordeelde dat het CBR ten onrechte het medisch advies als basis voor de ongeldigverklaring had gebruikt. De medisch adviseur had aangegeven dat het niet duidelijk was in hoeverre de klachten van eiser zijn functioneren beïnvloedden. De rechtbank concludeerde dat het CBR nader onderzoek had moeten doen naar de medische klachten van eiser en of deze een geldige reden voor afwezigheid vormden. Aangezien dit niet was gebeurd, werd het besluit van het CBR als onzorgvuldig en in strijd met de Algemene wet bestuursrecht aangemerkt. De rechtbank vernietigde het besluit en droeg het CBR op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de medische situatie van eiser.

De rechtbank stelde vast dat het beroep gegrond was en dat het CBR het griffierecht aan eiser moest vergoeden. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat er geen kosten waren die voor vergoeding in aanmerking kwamen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1689

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR),verweerder
(gemachtigde: J.A. Launspach).

Inleiding

In het besluit van 21 januari 2022 heeft verweerder het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard met ingang van 28 januari 2022 omdat eiser niet (volledig) heeft meegewerkt aan de cursus over verantwoord rijgedrag (EMG).
Met het bestreden besluit van 8 april 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
Eiser heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 7 juli 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft hieraan deelgenomen. De gemachtigde van verweerder heeft telefonisch deelgenomen aan de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Het standpunt van verweerder
1. Bij besluit van 5 november 2020 heeft verweerder besloten dat eiser een EMG-cursus (Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer) over onverantwoord rijgedrag moet volgen. Verweerder heeft eiser er op gewezen dat de cursus niet vrijblijvend is en dat het rijbewijs ongeldig wordt verklaard als eiser niet meewerkt aan de cursus. Nu eiser niet op de eerste cursusdag is verschenen, en de aangevoerde omstandigheden niet als een geldige reden van verhindering kunnen worden aangemerkt, heeft eiser volgens verweerder niet de vereiste medewerking aan de cursus verleend. Daarom heeft verweerder het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard. Verweerder heeft namelijk het medisch dossier van eiser voorgelegd aan een medisch adviseur. Volgens de medisch adviseur valt uit het medisch dossier niet op te maken dat eiser niet in staat is om een afspraak na te komen. Afspraken bij de huisarts en het ziekenhuis kon eiser goed nakomen. Ook heeft hij een gezondheidsverklaring ingediend op grond waarvan het volgens de medisch adviseur dan gek is als eiser dan niet zou weten dat hij de cursus moet volgen. Volgens de medisch adviseur blijkt weliswaar dat eiser diverse klachten heeft, maar is het onduidelijk in hoeverre die klachten zodanig zijn dat eiser niet normaal kan functioneren. De medisch adviseur zegt dat dat onderzocht zal moeten worden in de procedure GV. Verweerder heeft zich bij het besluit op bezwaar gebaseerd op het bericht van de medisch adviseur.
Het standpunt van eiser
2. Eiser is het niet eens met het besluit. Volgens hem volgt uit zijn medisch dossier dat hij meerdere fysieke en mentale klachten heeft door zijn omstandigheden. Daardoor had hij een burn-out en had hij last van kortetermijngeheugenverlies en hij had gedurende een maand last van coronaklachten. Eiser stelt dat hij momenteel in behandeling is voor zijn depressieklachten en dat uit het medisch dossier wel volgt dat er een geldige reden is waarom hij niet kon verschijnen op de eerste cursusdag. Eiser erkent dat hij de afspraak weliswaar was vergeten, maar hij heeft de volgende dag meteen contact opgenomen met verweerder. Volgens eiser was het niet zijn intentie om afwezig te zijn, maar er was sprake van onmacht. Eiser stond het afgelopen jaar onder extreme druk na het overlijden van zijn vader en het dragen van de verantwoordelijkheid voor zijn zieke moeder. Ook heeft hij zijn bedrijf moeten stoppen wegens de coronamaatregelen. Eiser stelt dat hij zowel fysiek als mentaal in een diep dal zat en dat hij nu door de behandelingen weer begint op te knappen. Eiser vindt het terecht als hij een boete moet betalen voor het niet komen opdagen op de cursusdag, maar hij vindt het onredelijk dat hij het gehele bedrag van de cursus opnieuw moet betalen.
Het oordeel van de rechtbank
3. Op grond van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) [1] moet degene aan wie een EMG-cursus is opgelegd meewerken aan het volgen van de cursus. In de regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (Regeling) is nader uitgewerkt in welke gevallen sprake is van het niet verlenen van medewerking. [2] Daarin is onder meer bepaald dat iemand niet meewerkt als diegene niet binnen de door verweerder gestelde termijn meewerkt aan de educatieve maatregel zonder dat daarvoor naar het oordeel van verweerder een geldige reden van verhindering is opgegeven. [3] In de Regeling is niet verder uitgewerkt wat onder een geldige reden van verhindering wordt verstaan. Het Reglement rijbewijzen (Reglement) bepaalt dat verweerder, wanneer blijkt dat iemand niet aanwezig is bij de EMG-cursus, zo snel mogelijk een nieuwe datum voor de EMG-cursus moet inplannen, tenzij naar het oordeel van verweerder geen sprake is van een geldige reden van verhindering. [4] In hoofdstuk VI van het Reglement, dat gaat over de uitvoering van de EMG, is de ‘geldige reden’ niet verder uitgewerkt. Verweerder hanteert hiervoor ook geen beleid, zodat hij dit van geval tot geval zal moeten onderzoeken. Als geen geldige reden van verhindering is opgegeven, is verweerder verplicht het rijbewijs ongeldig te verklaren.
4. Niet in geschil is dat eiser op de eerste opgeroepen cursusdatum niet is verschenen. Het geschil gaat over de vraag of eiser een geldige reden van verhindering had om niet op de eerste cursusdag van de EMG-cursus te verschijnen.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte de conclusie van de medisch adviseur ten grondslag heeft gelegd aan het bestreden besluit en op basis daarvan heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van geldige reden van verhindering. Daartoe wordt het volgende overwogen.
6. Uit het bericht van de medisch adviseur volgt dat de medisch adviseur concludeert dat het niet duidelijk is in hoeverre de klachten zodanig zijn dat eiser niet normaal kan functioneren. De medisch adviseur zegt dat dat onderzocht zal moeten worden in de GV. De rechtbank begrijpt hieruit dat de medisch adviseur zegt dat dit nog onderzocht moet worden in eiser zijn procedure omtrent de gezondheidsverklaring. De medisch adviseur en verweerder miskennen daarmee dat de medische klachten al in deze procedure nader onderzocht moeten worden, nu eiser de medische klachten als reden opvoert voor het niet verschijnen op de eerste cursusdag en de medisch adviseur die klachten en de gevolgen daarvan, kennelijk op basis van het medisch dossier niet volledig kon beoordelen. Verweerder heeft zich dus niet bij de besluitvorming op het bericht van de medisch adviseur kunnen baseren, nu de conclusie van de medisch adviseur niet wordt gedragen door de inhoud van zijn bericht. De inhoud van het bericht geeft er immers blijk van dat uit het medisch dossier niet op te maken valt dat eiser niet in staat is om een afspraak na te komen, maar de conclusie is dat het nader onderzocht moet worden. Verweerder had in deze procedure dus nader moeten (laten) onderzoeken in hoeverre de gestelde klachten in de weg stonden aan het normaal functioneren van eiser en van invloed waren op zijn geheugen en vermogen om afspraken na te komen. Nu verweerder dit heeft nagelaten is het bestreden besluit onzorgvuldig genomen en in strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank zal dit besluit dan ook vernietigen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien omdat het aan verweerder is eerst te laten onderzoeken in hoeverre de gestelde klachten van eiser zodanig zijn dat hij niet normaal kon functioneren, dan wel problemen had met zijn geheugen en daardoor niet op de eerste cursusdag kon verschijnen. Als eiser in de periode van belang onder behandeling stond van een psycholoog moet informatie daarover bij die beoordeling worden betrokken. De rechtbank draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van wat hiervoor is overwogen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken nu verweerder gehouden is de situatie (opnieuw) voor te leggen aan een medisch adviseur.
8. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, omdat van het bestaan van voor vergoeding in aanmerking komende kosten niet is gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 8 april 2022;
- draagt verweerder op binnen 6 na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Sari, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 132, eerste en tweede lid van de WVW.
2.Artikel 14 in samenhang met artikel 9 van de Regeling.
3.Artikel 9, aanhef en onder c, van de Regeling.
4.Artikel 132, tweede lid, van het Reglement.