ECLI:NL:RBMNE:2022:3223

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
10 augustus 2022
Zaaknummer
9764283 \ UC EXPL 22-2060
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling van facturen voor servicekosten huur en geschil over eindafrekeningen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 6 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] B.V. en [gedaagde] B.V. over de betaling van facturen voor servicekosten die voortvloeien uit een huurovereenkomst voor kantoorruimte en parkeerplaatsen. De huurovereenkomst, die op 1 april 2018 in werking trad, kende een aanvangshuurprijs van € 29.000,- per jaar, met een voorschot op de servicekosten van € 40,- per m². De huurovereenkomst werd beëindigd op 1 november 2021. De eiser vorderde betaling van de eindafrekeningen voor de servicekosten over de jaren 2018, 2019, 2020 en 2021, in totaal € 12.076,67, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.

De gedaagde voerde aan dat de eindafrekeningen te laat waren ontvangen en dat zij niet kon controleren of de eindafrekeningen klopten, omdat zij slechts een deel van het pand huurde en geen eigen meter had. De kantonrechter oordeelde dat de eiser zich had gehouden aan de termijn voor het verstrekken van de eindafrekeningen zoals vastgelegd in de algemene bepalingen van de huurovereenkomst. De kantonrechter concludeerde dat het tijdsverloop geen reden was voor rechtsverwerking en dat de gedaagde niet was ontslagen van haar betalingsverplichting.

De kantonrechter oordeelde verder dat de eindafrekeningen voldoende specificatie bevatten en dat de berekening van de servicekosten in overeenstemming was met de afspraken tussen partijen. De vordering van de eiser werd toegewezen, inclusief de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde werd ook veroordeeld in de proceskosten, aangezien zij in het ongelijk was gesteld.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 9764283 \ UC EXPL 22-2060
Vonnis van 6 juli 2022
in de zaak van
[eiser] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 1] ,
eiser,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: J.S. Evers,
tegen
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 6,
- het proces-verbaal van de civiele rolzitting op 30 maart 2022, waarin is opgenomen de mondelinge conclusie van antwoord en producties 7 tot en met 9,
- de conclusie van repliek,
- de conclusie van dupliek.
1.2.
De kantonrechter heeft besloten dat de uitspraak vandaag is.

2.Het geschil

2.1.
[eiser] en [gedaagde] hebben per 1 april 2018 een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot de kantoorruimte en vijf parkeerplaatsen aan de [adres] in [plaats] . Op de huurovereenkomst zijn algemene bepalingen van toepassing.
2.2.
De aanvangshuurprijs voor het gehuurde bedroeg € 29.000,- exclusief btw per jaar en is jaarlijks geïndexeerd. Het voorschot servicekosten was bij aanvang van de huurovereenkomst € 40,- exclusief btw per m².
2.3.
[gedaagde] huurde aanvankelijk 150 m² kantoorruimte. Per 1 april 2019 huurde zij 300 m² kantoorruimte. Per 1 november 2021 is de huurovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] beëindigd.
2.4.
Op 10 augustus 2021 bracht [eiser] de eindafrekening voor de servicekosten 2018, 2019 en 2020 in rekening. Het totaalbedrag van de factuur is € 8.876,45 inclusief btw. Op 2 november 2021 bracht [eiser] de eindafrekening voor de servicekosten 2021 in rekening. Het totaalbedrag van de factuur is € 3.200,22 inclusief btw. [gedaagde] betaalt, ondanks meerdere aanmaningen, de facturen niet.
2.5.
[eiser] vordert in deze procedure betaling van de facturen, samen totaal € 12.076,67, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente tot en met 22 februari 2022 ter hoogte van € 409,59 en daarna over de hoofdsom tot de voldoening. [eiser] vordert ook betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 895,77 en de btw (€ 188,11) daarover. Ten slotte heeft [eiser] gevorderd dat [gedaagde] haar proceskosten betaalt.
2.6.
[gedaagde] voert – kort gezegd – aan dat het lang duurde voordat zij de eindafrekeningen van [eiser] ontving en [eiser] nu geen betaling meer kan vorderen. Daarnaast stelt [gedaagde] dat zij niet kan controleren of de eindafrekeningen kloppen, omdat zij maar een deel van het pand huurt en geen eigen meter heeft. Het is voor [gedaagde] niet duidelijk of de kosten op de juiste wijze zijn verdeeld over alle huurders in het pand.

3.De beoordeling

Toepasselijke algemene bepalingen
3.1.
In artikel 2.1 van de huurovereenkomst en op de pagina ‘bijlagen’ wordt verwezen naar de algemene bepalingen huurovereenkomst kantoorruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW. In productie 2 bij de dagvaarding heeft [eiser] echter de algemene bepalingen huurovereenkomst winkelruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW ingebracht. Partijen verwijzen in deze procedure beiden naar deze laatstgenoemde algemene bepalingen.
3.2.
Ook in de huurovereenkomst wordt kennelijk verwezen naar die algemene bepalingen. In artikel 4.7 van de overeenkomst (over de vergoeding voor bijkomende leveringen en diensten) wordt artikel 16 van de algemene bepalingen genoemd. Artikel 16 van de algemene bepalingen in productie 2 ziet op de kosten en leveringen en diensten. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat de algemene bepalingen huurovereenkomst winkelruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW (productie 2 bij de dagvaarding) van toepassing zijn op de huurovereenkomst.
Termijn indienen eindafrekening
3.3.
Volgens [gedaagde] heeft [eiser] te lang gewacht met het verstrekken van de eindafrekeningen. [eiser] heeft daartegenin gebracht dat de servicekostenafrekening van 2018 en 2019 verlaat waren omdat Eneco de afrekening energiekosten moest aanpassen en herstellen; dat is haar niet toe te rekenen, aldus [eiser] . [eiser] stelt daarnaast dat zij heeft voldaan aan haar verplichting als bedoeld in artikel 16.5 van de algemene bepalingen. In dat artikel is bepaald dat na het einde van de huurovereenkomst een overzicht van de servicekosten moet worden verstrekt na verloop van maximaal veertien maanden.
3.4.
In de wet is met betrekking tot bedrijfsruimten als bedoeld in artikel 7:230a BW geen specifieke bepaling opgenomen over de termijn waarbinnen de verhuurder een afrekening van servicekosten moet verstrekken. Partijen zijn voor de naheffing van de servicekosten geen andere termijn overeengekomen dan die is genoemd in artikel 16.5 van de algemene bepalingen. [gedaagde] heeft niet betwist dat [eiser] zich heeft gehouden aan die termijn.
3.5.
Het enkele tijdsverloop of de verlate reactie van [eiser] zijn bovendien geen gronden om rechtsverwerking aan te nemen. Daarvoor is vereist dat sprake is van de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij de schuldenaar het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de schuldeiser zijn aanspraak niet meer geldend zal maken, hetzij de positie van de schuldenaar wordt benadeeld of verzwaard indien de schuldeiser zijn aanspraak alsnog geldend zou maken. Niet is gesteld of gebleken dat er sprake is van dergelijke omstandigheden.
3.6.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het feit dat [eiser] de eindafrekeningen 2018, 2019 en 2020 eerst op 10 augustus 2021 in rekening heeft gebracht, [gedaagde] in beginsel niet ontslaat van haar betalingsverplichting. De eindafrekening 2021 werd op 2 november 2021 in rekening gebracht, zodat de kantonrechter ervan uitgaat de het tijdsverloop voor die factuur minder relevant is.
Inhoud eindafrekening
3.7.
Volgens [gedaagde] is niet te controleren of de eindafrekeningen kloppen: het gebouw heeft drie verdiepingen, waarvan [gedaagde] er één huurt en zij heeft geen eigen meter. [gedaagde] mist een specificatie van de servicekosten per verdieping, per huurder.
3.8.
In artikel 16.3 van de algemene bepalingen staat over de servicekosten:
‘[...] Voor zover het gehuurde deel uitmaakt van een gebouw of complex en de leveringen en diensten mede betrekking hebben op andere daartoe behorende gedeelten, stelt de verhuurder het redelijkerwijs voor rekening van huurder komende aandeel in de kosten van die leveringen en diensten vast. Verhuurder hoeft daarbij geen rekening te houden met de omstandigheid dat huurder van een of meer van deze leveringen en diensten geen gebruik maakt.[...]’
3.9.
De eindafrekeningen bevatten een overzicht van kostenposten, die [gedaagde] inhoudelijk niet heeft betwist. Het totaal van de kostenposten is omgerekend naar de servicekosten per vierkante meter. Vervolgens is op basis van de (gemiddelde) oppervlakte van de ruimte die [gedaagde] huurde, berekend wat het aandeel van [gedaagde] in de servicekosten is. Op dat aandeel is het al door [gedaagde] betaalde voorschot in mindering gebracht. De kantonrechter is daarom van oordeel dat deze berekening aansluit bij wat partijen zijn overeengekomen. [eiser] is gelet op artikel 16.3 van de algemene bepalingen niet verplicht om de servicekosten per verdieping nader te specificeren en zij hoeft er ook geen rekening mee te houden dat [gedaagde] mogelijk van één of meer van de diensten geen gebruik heeft gemaakt.
Conclusie
3.10.
Het verweer van [gedaagde] slaagt niet. De kantonrechter veroordeelt [gedaagde] daarom tot betaling van de facturen ter hoogte van € 12.076,67 (€ 8.876,45 + € 3.200,22). Omdat [gedaagde] de facturen niet op tijd heeft betaald, is zij wettelijke handelsrente verschuldigd. De wettelijke handelsrente tot en met 22 februari 2020 bedraagt € 409,59. Dat bedrag wordt toegewezen. Daarnaast is [gedaagde] de wettelijke handelsrente verschuldigd over € 12.076,67 vanaf 23 februari 2022 tot de voldoening.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.11.
[eiser] vordert ook een vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. [eiser] heeft voldoende gesteld dat zij buitengerechtelijke incassowerkzaamheden heeft verricht. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering is getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. Daarom wordt € 895,77 toegewezen.
3.12.
[eiser] vordert ook btw over de vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. De gevorderde btw is echter niet toewijsbaar, omdat [eiser] niet heeft gesteld geen ondernemer te zijn in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 of als ondernemer een vrijgestelde prestatie verricht te hebben.
3.13.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom facturen
- rente tot en met 22 februari 2022

12.076,67
409,59
- buitengerechtelijke incassokosten
895,77
+
totaal
13.382,03
Proceskosten
3.14.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
131,18
- griffierecht
1.384,00
- salaris gemachtigde
746,00
(2 punten × € 373,00)
Totaal
2.261,18
3.15.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen als hierna vermeld.
3.16.
Slechts de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW is toewijsbaar over de proceskosten. Artikel 6:119a BW (wettelijke handelsrente) ziet namelijk alleen op vorderingen tot betaling van het op grond van een overeenkomst verschuldigde. De wettelijke rente over de proces- en nakosten wordt toegewezen als hierna vermeld.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 13.382,03, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over € 12.076,67 met ingang van 23 februari 2022, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot dit vonnis vastgesteld op € 2.261,18, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 124,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
4.4.
verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. V. van Dam en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2022.