ECLI:NL:RBMNE:2022:3245

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 augustus 2022
Publicatiedatum
11 augustus 2022
Zaaknummer
C/16/522800 / HA ZA 21-389
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake aanneming van werk en regieovereenkomst met betrekking tot verbouwing van een woning

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een aannemer, [eiseres] B.V., en de gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], over de uitvoering van een verbouwing aan een woning. De gedaagden hebben in mei 2020 een woning gekocht en hebben [eiseres] B.V. opdracht gegeven voor de verbouwing. De overeenkomst werd uitgevoerd op regiebasis, wat betekent dat de aannemer recht heeft op betaling op basis van daadwerkelijk uitgevoerde werkzaamheden, zonder dat er sprake is van een vaste aanneemsom. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden niet konden ontbinden, omdat [eiseres] B.V. niet tekortgeschoten was in haar verplichtingen. De rechtbank heeft de vordering van [eiseres] B.V. tot betaling van € 72.966,82 toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente. De reconventionele vordering van de gedaagden tot schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan de zijde van [eiseres] B.V. toegewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/522800 / HA ZA 21-389
Vonnis van 17 augustus 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. N.J.W.M. de Leeuw te Rosmalen,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. R. Stekelenburg te Kerkwijk.
Eiseres zal hierna [eiseres] worden genoemd en gedaagden gezamenlijk [gedaagde sub 1] c.s. (in mannelijk enkelvoud) en afzonderlijk [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 26 mei 2021 met producties 1 tot en met 18;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met producties 1 tot en met 12;
  • de conclusie van antwoord in reconventie met producties 19 tot en met 29;
  • de door [gedaagde sub 1] c.s. op 13 mei 2022 overgelegde producties 13 en 14;
  • de door [eiseres] op 20 mei 2022 overgelegde productie 30.
1.2.
Op 24 mei 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er gezegd is en beide advocaten hebben spreekaantekeningen overgelegd. De advocaat van [eiseres] heeft daarbij als aanvullende productie een specificatie van productie 10 van [eiseres] overgelegd en een beter leesbare versie van productie 18 van [eiseres] . Aan het einde van de mondelinge behandeling is bepaald dat vonnis zal worden gewezen. Helaas is het niet gelukt om het vonnis te wijzen op de toen aan partijen meegedeelde datum.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
In mei 2020 heeft [gedaagde sub 1] c.s. een woning aan de [adres] in [plaats] gekocht (hierna: de woning). Op 11 mei 2020 heeft [gedaagde sub 1] c.s. aan [eiseres] een overzicht van wensen gestuurd voor de verbouwing van de woning.
2.2.
Op 8 juni 2020 heeft [eiseres] aan [gedaagde sub 1] c.s. een opdrachtbevestiging gestuurd (hierna: de opdrachtbevestiging). Daarin staat onder meer een totaalbedrag van € 244.337,21 inclusief btw.
2.3.
[eiseres] is medio september 2020 begonnen met de uitvoering. Zij heeft [gedaagde sub 1] c.s. na aanvang van de werkzaamheden wekelijks overzichten gestuurd met daarin een specificatie van de gemaakte uren en materiaalkosten. Ook heeft [eiseres] periodiek een overzicht "
budget versus realisatie" gestuurd aan [gedaagde sub 1] c.s., waarin per post de totale kosten tot dusver zijn opgenomen en hoe die kosten zich verhouden tot het budget.
2.4.
Op 12 november 2020 heeft [eiseres] een aangepaste begroting gestuurd die sluit op een totaalbedrag van € 446.605,85 inclusief btw.
2.5.
[eiseres] heeft omstreeks 10 februari 2021 [gedaagde sub 1] c.s. bericht dat de kosten van het project niet binnen de aangepaste begroting zouden blijven. Uitgaande van een budget van € 425.000,00 inclusief btw zou de overschrijding tussen de € 160.000,00 en de € 170.000,00 bedragen. [gedaagde sub 1] c.s. heeft daarop [eiseres] gevraagd om toe te zeggen om het werk te voltooien voor het totaalbedrag van € 450.000,00 inclusief btw. [eiseres] heeft die toezegging niet gegeven.
2.6.
Op 18 februari 2021 heeft de advocaat van [gedaagde sub 1] c.s. aan [eiseres] bericht:

(…)
Gelet op de uitdrukkelijke mededeling i) dat u het werk niet zult afmaken tegen de vooraf afgesproken prijs van EUR 425.000,- en gelet op het feit dat ii) de opleverdatum van 10 maart 2021 niet gehaald zal worden en iii) de mededeling dat de afgesproken prijs met EUR 160.000,- zou worden overschreden, stel ik vast dat [eiseres] B.V. in verzuim is gekomen. Langs deze weg roep ik namens cliënte de ontbinding in van de gesloten overeenkomst.
Voorts stel ik [eiseres] namens cliënte aansprakelijk voor de door hen geleden en nog te lijden schade zoals maar daartoe niet beperkt hogere kosten wegens het door derden laten uitvoeren van de overeengekomen werkzaamheden, opslagkosten wegens het noodzakelijk langer opslaan van de goederen en buitengerechtelijke kosten. Cliënte zal door een partij tevens onderzoeken wat er voor het door haar tot op heden betaalde bedrag is uitgevoerd en of dat met elkaar in overeenstemming is. Indien hieruit volgt dat cliënte meer heeft betaald dan wat zij heeft gekregen dan zal het verschil eveneens worden verhaald. Nog openstaande facturen zullen gelet op het voorgaande niet worden voldaan en voor zover nodig wordt betaling hiervan opgeschort c.q. verrekend met de geleden en nog te lijden schade.
2.7.
[eiseres] heeft tot begin februari 2021 € 290.000,00 bij [gedaagde sub 1] c.s. in rekening gebracht. [gedaagde sub 1] c.s. heeft dat bedrag voldaan. Daarna heeft zij nog twee facturen gestuurd, namelijk factuur 802103 van 8 februari 2021 voor € 50.000,00 inclusief btw en factuur 802105 van 18 februari 2021 voor € 33.751,45 inclusief btw;
Deze twee facturen zijn niet betaald. Op 19 maart 2019 heeft [eiseres] creditfactuur 802109 opgemaakt voor -/- € 10.784,63 inclusief btw. Na aftrek van dat bedrag bedraagt het openstaande bedrag in totaal € 72.966,82 inclusief btw, het bedrag dat in deze procedure als hoofdsom wordt gevorderd.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiseres] vordert in conventie – samengevat – € 72.966,82, te vermeerderen met rente en kosten.
3.2.
[gedaagde sub 1] c.s. voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
In reconventie vordert [gedaagde sub 1] c.s. – samengevat – veroordeling van [eiseres] tot betaling van een schadevergoeding van € 181.655,69, te vermeerderen met rente en kosten. Dit betreft de schade die volgens [gedaagde sub 1] c.s. verband houdt met de door hem ingeroepen ontbinding van de overeenkomst op 18 februari 2021.
3.5.
[eiseres] voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank wijst de vordering van [eiseres] toe. Uit de verklaringen en gedragingen van partijen volgt dat partijen een overeenkomst van aanneming hebben gesloten op basis van regie. Dat betekent dat [eiseres] recht heeft op betaling op basis van daadwerkelijk uitgevoerde werkzaamheden (en dat dus geen sprake is van een vaste prijs). Voorwaarde is wel dat de gefactureerde bedragen een redelijke prijs vormen voor de geleverde werkzaamheden. De rechtbank vindt dat dat hier het geval is. De rechtbank is verder van oordeel dat het beroep van [gedaagde sub 1] c.s. op ontbinding van de overeenkomst niet slaagt, omdat [eiseres] niet is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen. De tegenvordering tot schadevergoeding wordt daarom afgewezen. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe en waarom zij tot dit oordeel is gekomen.
in conventie
Uitleg van de overeenkomst: regie, geen vaste aanneemsom
Algemeen/toetsingskader
4.2.
Het eerste punt dat partijen verdeeld houdt is welke afspraken zijn gemaakt over de prijs van het werk. Volgens [eiseres] heeft zij met [gedaagde sub 1] c.s. afgesproken dat zij het project op regiebasis zou uitvoeren. Volgens [gedaagde sub 1] c.s. is geen regie afgesproken, maar is hij met [eiseres] een vaste (maximum)prijs overeengekomen voor het totale project.
4.3.
De rechtbank moet in de eerste plaats dus beoordelen wat [eiseres] en [gedaagde sub 1] c.s. met elkaar hebben afgesproken over de prijs. Om dat te bepalen, kijkt de rechtbank naar wat [eiseres] en [gedaagde sub 1] c.s. over en weer hebben verklaard over de prijs en wat zij uit elkaars verklaringen en gedragingen in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten afleiden (de zogenoemde ‘Haviltex-maatstaf’, naar het arrest van de Hoge Raad van 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158). Bij de uitleg van wat partijen hebben afgesproken kunnen ook gedragingen en verklaringen van partijen na het sluiten van de overeenkomst van belang zijn (zie o.a. Hoge Raad 12 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2012:BX5572). Die latere gedragingen en verklaringen kunnen namelijk een indicatie vormen van de door partijen beoogde inhoud van de gemaakte afspraken.
4.4.
Bij beantwoording van de vraag of partijen hebben afgesproken om de werkzaamheden op regiebasis uit te voeren, stelt de rechtbank verder nog het volgende voorop. Een regieovereenkomst houdt kort gezegd in dat de aannemer een vergoeding ontvangt voor de uitvoeringskosten die hij daadwerkelijk heeft gemaakt (zoals arbeidsloon en materiaal), verhoogd met opslagen voor winst en algemene kosten. Voor een regieovereenkomst wordt in de regel gekozen wanneer de opdrachtgever bij het aangaan van de overeenkomst weliswaar in staat is zijn eisen in abstracto te omschrijven, maar nog onvoldoende heeft kunnen inschatten en specificeren welke werkzaamheden concreet nodig zijn om die eisen te materialiseren. Onder die omstandigheden zal het contracteren op basis van een bepaalde prijs weinig zekerheid bieden over de uiteindelijke kosten die met de uitvoering van de overeenkomst gemoeid zullen zijn. Een belangrijk kenmerk van de regieovereenkomst is de door de aannemer te voeren administratie, die doorgaans uitgebreider is en meer up-to-date dan bij een vaste aanneemsom. De ratio van die verplichting is dat de opdrachtgever (of zijn directievoerder namens hem) door die administratie in staat moet zijn om gaandeweg bij te sturen.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat zowel de verklaringen als de gedragingen van partijen duiden op een regieovereenkomst als hiervoor omschreven. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom.
Verklaringen en gedragingen waaruit blijkt wat partijen hebben bedoeld4.6. Voor wat betreft de verklaringen van partijen is de onder 2.1 genoemde email van 11 mei 2020 het startpunt voor de rechtbank. [gedaagde sub 1] c.s. schrijft in de eerste alinea: “
Het betreffen niet hele ingrijpende veranderingen/verbouwingen”. Uit de opsomming die daarop volgt, blijkt echter dat [gedaagde sub 1] c.s. ook toen al een vrij omvangrijke verbouwing voor ogen stond. Daarin staan geen grootschalige wijzigingen van de indeling van de woning en ook nog geen stucwerk of elektra, maar wel (binnen- en buiten-)schilderwerk, isoleren van het dak en van de schuine delen, vernieuwing van de keuken en twee badkamers, visgraatparket op de vloeren van de eerste en tweede verdieping, werk aan de tuin en vervangen van het schuurtje door een grotere schuur. [gedaagde sub 1] c.s. eindigt het bericht met: “
Dit is een beetje wat er gedaan kan/moet worden... Eigenlijk best veel...” Uit dit bericht leidt de rechtbank af dat in mei 2020 de gewenste omvang en uitvoering van de werkzaamheden voor [gedaagde sub 1] c.s. nog niet helder was afgebakend.
4.7.
[eiseres] heeft vervolgens in haar opdrachtbevestiging van 8 juni 2020 geschreven:

Naar aanleiding van jullie aanvraag en wensenlijst per mail d.d. 12-05-2020 en onze offerte 0.2020-05-160 m.b.t. de gewenste renovatiewerken aan en in jullie nieuwe woning aan de [adres] te [plaats] , ontvangt u hierbij onze opdrachtbevestiging conform afspraak.
(…)
Voor de gespecificeerde begroting verwijzen wij jullie naar de bijlage. We hebben afgesproken dat e.e.a. nog in het werk gewijzigd kan worden als we eenmaal bezig zijn en er zich onvoorziene omstandigheden voordoen of als jullie wensenpakket zich uitbreidt. Dit zullen we ten alle tijde eerst met jullie afstemmen.
(…)
Betalingscondities
25% bij opdracht en daarna steeds een voorschotfactuur als werkkapitaal te zien, ter grootte van 25% als het depot van het voorschot van de voorafgaande factuur nog € 10.000,00 bevat. Mocht de laatste termijn hoger uitvallen dan de in totaal gemaakte kosten, zullen wij dit bedrag aan jullie terugstorten en/of eventueel meerwerk aan u doorbelasten. We hebben afgesproken om wekelijks de kosten voor jullie bij te houden middels een gespecificeerd overzicht zodat we bijtijds kunnen bijsturen indien we uit de pas lopen en jullie zicht houden op waar het geld naartoe gaat.
4.8.
In het bijzonder de laatste hierboven geciteerde zin wijst op een regieovereenkomst. Het wekelijks bijhouden van de kosten en het delen van gespecificeerde overzichten hiervan met de opdrachtgever – in dit geval [gedaagde sub 1] c.s. – om hem in staat te stellen “
bijtijds” bij te sturen, is immers kenmerkend voor een regieovereenkomst. Daartoe bestaat geen aanleiding indien een vaste aanneemsom is afgesproken. In dat geval is het aan de aannemer zelf om ervoor te waken dat hij niet over het afgesproken bedrag heengaat, aangezien de financiële consequenties daarvan (in beginsel) voor zijn rekening komen.
4.9.
Een verdere aanwijzing dat partijen op basis van regie met elkaar hebben gecontracteerd, vindt de rechtbank in de nadere begroting van 12 november 2020. In deze begroting – die maar liefst twee ton hoger is en veel meer werkzaamheden bevat dan de
initiële begroting van 8 juni 2020 – geeft [eiseres] aan:

Deze begroting is een specificatie van de totaal begroting tbv budgetbewaking.
4.10.
Ook hier geldt: budgetbewaking is alleen nodig wanneer regie is afgesproken en het financiële risico dus bij de opdrachtgever ligt.
4.11.
Niet lang daarna – op 21 november 2020 – stuurt [gedaagde sub 1] een bericht aan [eiseres] , waarin hij verzoekt om de meeruren van [A] boven de 8 uur per dag niet in rekening te brengen. [B] reageert daar diezelfde dag afwijzend op. Zij schrijft onder meer:

We zijn overeengekomen (ook op jullie verzoek) om dit project op regie te gaan uitvoeren en dat betekend dat we alles naar realiteit bijhouden en doorbelasten zodat het transparant is en blijft. Voor projectbegeleiding zijn deze kosten van [A (voornaam)] niet inzichtelijk per onderdeel van de begroting, maar daar zijn zeker wel kosten voor meegenomen in de vorm van een opslagpercentage, nu lijkt het waarschijnlijk dat deze er nog eens bovenop komen, maar dat is dus niet zo, je moet dit uitgesmeerd zien over alle posten. (…)
Als we het project hadden aangenomen, rekenen we (net als andere aannemers) altijd van huis uit naar weer terug thuis, dus incl. reistijd/laden/lossen. Dit zou normaal op 10 uur per dag komen excl. Lunchpauze (…)
Dit alles in aanmerking nemende is het niet meer dan terecht dat [A (voornaam)] zijn uren op regie doorbelast worden zoals in het begin afgesproken (…)
Tot slot willen we jullie toch graag onze goodwill tonen en tegemoet komen door de reistijd/laden/lossen van [A (voornaam)] per dag te halveren, m.a.w. van elke dag trekken we 1 uur af.
4.12.
In dit bericht heeft [eiseres] kortom uitdrukkelijk vermeld dat partijen hebben afgesproken dat [eiseres] het project op regiebasis zou uitvoeren. Ook heeft zij omschreven wat dat in de praktijk betekent (“
naar realiteit bijhouden en doorbelasten”) en heeft zij het verschil tussen regie en vaste aanneemsom toegelicht voor dit specifieke geval (namelijk dat bij een vaste prijsafspraak een vast bedrag gelijk aan 10 uur per dag in rekening zou zijn gebracht).
4.13.
In zijn reactie van 23 november 2020 heeft [gedaagde sub 1] c.s. aangegeven hij akkoord is met het hierboven weergegeven voorstel van [eiseres] . [gedaagde sub 1] heeft in deze reactie (en ook nadien) niet weersproken dat regiebasis was afgesproken, niet om een vaste aanneemsom gevraagd en ook niet verder doorgevraagd. Naar het oordeel van de rechtbank had dat wel op zijn weg gelegen, indien hij van mening was geweest dat geen regie maar een vaste prijs was afgesproken..
4.14.
[gedaagde sub 1] heeft erop gewezen dat hij in de hiervoor genoemde reactie wel heeft opgemerkt: "
In de laatste afspraak die we gemaakt hebben, hebben jullie hetzelfde belang als wij en dat is om het te halen. Dat jullie meedenken en alternatieven e.d. zoeken is nu net zo in jullie belang". Volgens [gedaagde sub 1] doelde hij daarmee op een afspraak die twee dagen eerder zou zijn gemaakt en die erop neerkomt dat een vast (maximum)bedrag is afgesproken. Die afspraak zou blijken uit een e-mail van [gedaagde sub 1] c.s. van 19 november 2020 en de reactie daarop van [eiseres] . In de betreffende e-mail schrijft [gedaagde sub 1] :

Hoi [B (voornaam)] ,
Toch nog even een puntje. Wat mij betreft een open deur, maar om negatieve verrassingen te voorkomen wil ik het graag nog even benoemen. Je hebt in het laatste budgetoverzicht onderaan de lijst met alle posten en bedragen staan dat er een maximum is van 425K excl BTW en dat we gezamenlijk streven naar 400K om gaande weg nog slimmere keuzes te maken qua inkoop, zaterdaghulp, andere materialen (zoals deurbeslag).
Het budget waar we op uit komen, met dus dat maximum van 425K, is voor alle activiteiten die genoemd zijn in het budget. Niet dat we het budgetplafond straks bereikt hebben, maar nog niet alle activiteiten uit de lijst hebben gedaan. M.a.w. het is dus aan jullie om dit ook nu te gaan managen en niet alleen de weekkosten te inventariseren en op te tellen.
Dit is volgens mij ook hoe we het besproken hebben, maar zoals gezegd, duidelijk vooraf is toch altijd prettig om gezeur achteraf te voorkomen. Zie jij dit ook zo?
4.15.
[eiseres] heeft diezelfde dag geantwoord:

Ja zeker zien we dat ook zo! We gaan ervoor, houden jullie zeker op de hoogte van de ontwikkelingen.
4.16.
De rechtbank leest hierin geen afspraak over een (maximum)prijs. [eiseres] heeft de verwijzing naar een “
budget” en “
budgetplafond” mogen opvatten als een budget waaraan [gedaagde sub 1] c.s. zelf was gebonden en hoefde dat dus niet op te vatten als een vaste aanneemsom of een maximumprijs in die zin dat zij het meerdere niet in rekening zou kunnen brengen. Dat geldt des te meer tegen de achtergrond van de eerdere uitlatingen die hiervoor aan bod zijn gekomen en de wijze waarop partijen te werk waren gegaan (waarover 4.17 hierna). [eiseres] heeft op zitting uitgelegd dat zij het bericht van [gedaagde sub 1] c.s. destijds ook zo heeft begrepen en dat zij met haar reactie heeft bedoeld aan te geven dat zij zich zou inspannen om binnen het maximumbudget te blijven. Het kan zijn dat [gedaagde sub 1] c.s. beoogde om hier een prijsafspraak te maken, maar dan had hij dat duidelijker moeten formuleren. Onder de huidige omstandigheden mocht [gedaagde sub 1] c.s. er dan ook niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat de hiervoor aangehaalde reactie van [eiseres] neerkwam op instemming met een vaste prijs.
4.17.
Ook de gedragingen van partijen wijzen in de richting van een regieovereenkomst. De uitgebreide administratie in de vorm van gedetailleerde weekstaten met uren en materialen die [eiseres] heeft verstrekt zijn zoals hiervoor opgemerkt kenmerkend voor aanneming van werk op regiebasis. Dat geldt ook voor de budgetoverzichten. Die laatste zijn bovendien zo opgemaakt dat zij geschikt zijn om tussentijds bij te sturen, wat kenmerkend is voor regie, maar niet om meer- en minderwerk vast te leggen en in rekening te brengen, zoals dat bij een vaste aanneemsom gebruikelijk is.
4.18.
Gelet op de hiervoor onder 4.7, 4.9, 4.11 en 4.13 genoemde verklaringen en in 4.17 beschreven gedragingen van [eiseres] en [gedaagde sub 1] c.s., zeker wanneer die worden bezien in samenhang en onderling verband, is de conclusie dat partijen met elkaar een prijsafspraak hebben gemaakt op basis van regie.
De overeenkomst is geëindigd door opzegging; beroep op ontbinding faalt
4.19.
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is op welke wijze de overeenkomst tussen partijen is geëindigd. Dát de overeenkomst is beëindigd, staat tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] c.s. niet ter discussie. [eiseres] stelt echter dat [gedaagde sub 1] c.s. de overeenkomst heeft opgezegd, terwijl [gedaagde sub 1] c.s. meent dat hij de overeenkomst heeft ontbonden. De wijze van beëindiging heeft gevolgen voor de manier waarop moet worden vastgesteld of [eiseres] aanspraak kan maken op een vergoeding. Om die reden gaat de rechtbank hier nu al op in en niet (pas) bij de beoordeling van de tegenvordering van [gedaagde sub 1] c.s. (die gegrond is op de gestelde ontbinding).
4.20.
[gedaagde sub 1] c.s. stelt dat hij de overeenkomst buitengerechtelijk heeft ontbonden met de onder 2.6 geciteerde brief van 18 februari 2021. [gedaagde sub 1] c.s. heeft twee redenen voor die ontbinding genoemd, namelijk: 1) dat [eiseres] in februari 2021 heeft geweigerd om het werk af te ronden voor een totaalbedrag van € 450.000,00 inclusief btw en 2) dat [eiseres] de opleveringsdatum van 10 maart 2021 niet heeft gehaald. De rechtbank is van oordeel dat die redenen onvoldoende zijn voor ontbinding en zal hierna uitleggen waarom.
[eiseres] was niet gehouden om het werk te voltooien voor € 450.000
4.21.
De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] niet gehouden was om het werk af te maken voor een totaalbedrag van € 450.000,00 inclusief btw. De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat partijen uitvoering op regiebasis zijn overeengekomen en geen vaste (maximale) aanneemsom. Dat betekent dat [eiseres] niet gebonden was aan een vast bedrag. Niet aan het door [gedaagde sub 1] c.s. genoemde bedrag van € 425.000, en ook niet aan het bedrag van € 446.605,85 dat in de begroting van 12 november 2020 is opgenomen. Dat [eiseres] in februari 2021 hebben geweigerd om akkoord te gaan met een totaalbedrag van € 450.000 en hebben aangegeven dat afronding van alle werkzaamheden nog circa € 160.000 - € 170.000 zou kosten, is dan ook geen mededeling waaruit [gedaagde sub 1] c.s. kon en mocht afleiden dat [eiseres] zou tekortschieten in de nakoming van haar verplichtingen (als bedoeld in artikel 6:83 sub c BW). [gedaagde sub 1] c.s. kon daarom niet op deze grond de overeenkomst ontbinden.
Partijen zijn geen harde opleverdatum overeengekomen
4.22.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft gesteld dat 10 maart 2021 als opleverdatum was overeengekomen, maar [eiseres] heeft die stelling gemotiveerd betwist. Weliswaar blijkt uit de correspondentie dat het voor [gedaagde sub 1] c.s. belangrijk was dat de woning op 10 maart 2021 in gebruik kon worden genomen, maar [gedaagde sub 1] c.s. heeft niet aangetoond dat het om meer ging dan een streefdatum. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde sub 1] c.s. in het licht van die betwisting onvoldoende heeft gemotiveerd dat [eiseres] een (resultaats-)verbintenis had om het project uiterlijk op 10 maart 2021 op te leveren of af te ronden. Bij dat oordeel weegt de rechtbank mee dat een dergelijke fatale opleveringsdatum moeilijk te rijmen is met een project op regiebasis, dat bovendien tot op het laatst aan toe is uitgebreid met opdrachten voor aanvullende werkzaamheden.
4.23.
De slotsom is dat de twee gronden die [gedaagde sub 1] c.s. heeft aangevoerd onvoldoende zijn voor ontbinding van de overeenkomst. De overeenkomst is dan ook niet rechtsgeldig ontbonden. Nu de werkzaamheden feitelijk zijn beëindigd op 16 februari 2022 als gevolg van de uitlatingen van [gedaagde sub 1] c.s., zal de rechtbank de brief van 18 februari 2021 van de advocaat van [gedaagde sub 1] c.s. aanmerken als een opzegging van de overeenkomst.
[gedaagde sub 1] c.s. is een redelijke prijs verschuldigd voor de gemaakte kosten, arbeid en winst
4.24.
Bij opzegging van een regieovereenkomst door de opdrachtgever, is de opdrachtgever een bedrag verschuldigd aan de aannemer. Dit bedrag wordt bepaald aan de hand van de door de aannemer tot dan gemaakte kosten, de tot dan verrichte arbeid en de winst die de aannemer over het gehele werk zou hebben gemaakt (zie artikel 7:764 lid 2 BW). De prijs die de aannemer in rekening brengt moet redelijk zijn als bedoeld in artikel 7:752 lid 1 BW. Dat geldt ook bij tussentijdse afrekening na opzegging door de opdrachtgever van een regieovereenkomst. Bij het bepalen van een redelijke prijs spelen mee welke tarieven de aannemer ten tijde van het sluiten van de overeenkomst gewoonlijk bedong en welke verwachtingen hij ter zake van de vermoedelijke prijs heeft gewekt.
4.25.
[eiseres] stelt dat haar kosten, arbeid en winst tot aan de opzegging in totaal € 362.966,85 inclusief btw bedragen, namelijk het door haar reeds ontvangen bedrag van € 290.000,00 inclusief btw en de gevorderde hoofdsom van € 72.966,82 inclusief btw. Ter onderbouwing verwijst zij naar de weekstaten en de budgetoverzichten.
4.26.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft in deze procedure verschillende argumenten naar voren gebracht op grond waarvan hij meent dat de gefactureerde prijs onredelijk is. De rechtbank zal die argumenten hierna een voor een behandelen.
Gewekte verwachtingen over de vermoedelijke prijs
4.27.
Uit wat [gedaagde sub 1] c.s. in deze procedure heeft aangevoerd, begrijpt de rechtbank dat [gedaagde sub 1] c.s. ervan uitging dat alle werkzaamheden voor een bedrag van € 425.000,00 inclusief btw, dan wel maximaal € 446.605,85 inclusief btw, zouden worden verricht. Dit laatste bedrag is gebaseerd op de aangepaste begroting die [eiseres] op 12 november 2020 heeft verstrekt.
4.28.
De rechtbank vindt dat [eiseres] met deze begroting bepaalde verwachtingen hebben gewekt bij [gedaagde sub 1] c.s. over de vermoedelijke prijs. Voor zover het de gespecificeerde werkzaamheden in deze begroting betreft, gaat het daarbij om een richtprijs als bedoeld in artikel 7:752 lid 2 BW. Een aannemer – ook wanneer hij werkt op regiebasis – mag een dergelijke richtprijs niet met meer dan 10% overschrijden, tenzij de aannemer tijdig voor de overschrijding heeft gewaarschuwd, zodat de opdrachtgever de gelegenheid heeft het werk te beperken of te vereenvoudigen.
4.29.
Dit kan [gedaagde sub 1] c.s. echter niet baten. In de eerste plaats geldt dat [gedaagde sub 1] c.s. onvoldoende heeft onderbouwd dat de kosten van de werkzaamheden waar de richtprijs op ziet, meer dan 10% hoger zijn (of zouden zijn) dan die richtprijs. Daarbij is van belang dat [eiseres] gemotiveerd heeft aangevoerd dat [gedaagde sub 1] c.s. na de begroting van 12 november 2020 het project nog heeft uitgebreid met aanvullende werkzaamheden voor een bedrag van meer dan € 109.000,00. De richtprijs uit de begroting van 12 november 2020 heeft geen betrekking op die werkzaamheden. Zonder nadere toelichting van [gedaagde sub 1] c.s., die ontbreekt, kan gelet hierop niet worden geconcludeerd dat [eiseres] de afgegeven richtprijs met meer dan 10% heeft overschreden.
4.30.
Maar zelfs al zou dit anders zijn geweest, dan heeft dit voor het oordeel geen gevolgen. De rechtbank vindt namelijk dat [gedaagde sub 1] c.s. op grond van de verstrekte periodieke budgetoverzichten en de door hem verstrekte aanvullende opdrachten had kunnen en moeten begrijpen dat de totaalkosten van het project aanzienlijk meer zouden zijn dan het bedrag genoemd in de begroting van 12 november 2020. [gedaagde sub 1] c.s. was daardoor tijdig op de hoogte van eventuele overschrijdingen van de richtprijs (met meer dan 10%) en in staat om daarop te sturen. Als juist is dat [gedaagde sub 1] c.s. de weekstaten en budgetoverzichten alleen globaal heeft bekeken, zoals hij op zitting heeft verklaard, dan komt dat voor zijn eigen rekening.
4.31.
Bovendien heeft [eiseres] in februari 2021 gewaarschuwd dat afronding van alle werkzaamheden een extra bedrag van circa € 160.000 - € 170.000 met zich mee zou brengen. Op dat moment was een totaalbedrag van € 362.966,85 in rekening gebracht, ruimschoots minder dan het bedrag genoemd in de begroting van 12 november 2020. Daarmee heeft [eiseres] tijdig gewaarschuwd en zo [gedaagde sub 1] c.s. in staat gesteld om het werk te beperken of te vereenvoudigen.
[eiseres] heeft gefactureerde werkzaamheden ook daadwerkelijk verricht
4.32.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde sub 1] c.s. niet voldoende gemotiveerd heeft betwist dat de werkzaamheden die worden genoemd daadwerkelijk zijn verricht. [gedaagde sub 1] c.s. heeft dit weliswaar gesteld, maar heeft aan die stelling slechts twee voorbeelden ten grondslag gelegd die niet voldoende zijn onderbouwd. Het eerste voorbeeld is dat [gedaagde sub 1] c.s. bij gebrek aan wetenschap heeft betwist dat de materialen en werkzaamheden op het weekoverzicht van week 7 van 2021 (productie 6 bij dagvaarding) daadwerkelijk zien op de [adres] te [plaats] . Op dat weekoverzicht staan geen werkzaamheden, maar wel gespecificeerde kosten van derden, zoals aanbetalingen aan de timmerfabriek voor (o.a.) deuren, kozijnen en op maat gemaakte architraven en neuten, de steigerbouwer en vuilstortkosten (met bonnummers). Gelet op dit gedetailleerde overzicht kon [gedaagde sub 1] c.s. niet volstaan met een betwisting bij gebrek aan wetenschap. Van hem mocht ten minste worden verwacht dat hij zou toelichten waarom hij vermoedt dat die materialen niet bij de [adres] te [plaats] zijn gebruikt maar bij een ander bouwproject.
4.33.
Het tweede voorbeeld betreft de werkzaamheden waar de factuur van 8 februari 2021 van € 50.000,00 op ziet. Volgens [gedaagde sub 1] c.s. zijn die werkzaamheden nog niet uitgevoerd, zodat deze factuur een voorschot betreft. Die stelling is aantoonbaar onjuist. Uit de laatste weekstaten (door [eiseres] overgelegd als productie 23u, 23v en 23 w) blijkt immers dat het wel degelijk om een afrekening achteraf gaat.
Kwaliteit van het werk; voldaan aan eisen van goed en deugdelijk vakwerk
4.34.
Bij de bepaling of [eiseres] een redelijke prijs voor de werkzaamheden in rekening heeft gebracht, zal de rechtbank ook kijken naar de kwaliteit van het werk. De rechtbank is van oordeel dat de stelling van [gedaagde sub 1] c.s. dat het werk op bepaalde punten ondeugdelijk is, onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom.
4.35.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft in dit verband gewezen op:
ondeugdelijk stucwerk;
ondeugdelijk tegelwerk;
scheefstaande wanden;
geen wateraansluiting waar die wel zou moeten zijn;
niet te herleiden elektra;
schade bij de buren;
onjuiste afvoerpijpen en aansluitingen gemonteerd; en
enkele scheuren in de kelder.
4.36.
De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling in aanmerking moet worden genomen dat [eiseres] het werk niet af heeft kunnen maken en dat het nog circa € 170.000,00 inclusief btw heeft gekost om het werk te voltooien. Niet valt uit te sluiten dat een groot deel van de onvolkomenheden – als daar al sprake van zou zijn – bij de afronding van de verbouwing zouden zijn opgelost als de overeenkomst niet was opgezegd.
4.37.
Ook los van dat punt zijn de gestelde tekortkomingen onvoldoende onderbouwd. Zo kan de rechtbank zonder uitleg – die ontbreekt – de onder a), b) en c) gestelde tekortkomingen niet afleiden uit de overgelegde (onduidelijke) foto’s. Op de foto’s kan de rechtbank niet zien dat dat het stucwerk en tegelwerk ondeugdelijk is en dat er scheve wanden zijn die recht zouden moeten zijn.
4.38.
Voor de tekortkomingen onder d) en g) is helemaal geen onderbouwing gegeven.
4.39.
Voor tekortkoming e) (niet te herleiden elektra) wijst [gedaagde sub 1] c.s. op een email van 16 april 2021, maar legt zonder verdere uitleg in plaats daarvan een document van 7 april 2021 over met de titel “
Geconstateerde “gebreken” op het project [adres] te [plaats]”. De belangrijkste klacht van de – onbekende – auteur is dat het zonder tekeningen lastig zal zijn om uit te zoeken wat de bedoeling was van de aangelegde elektrische leidingen en schakeldozen. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat dit voor een andere aannemer zonder tekeningen niet duidelijk is, niet betekent dat de aangelegde elektra daarom ondeugdelijk werk oplevert.
4.40.
Voor tekortkoming e) (de schade bij de buren) is de onderbouwing eveneens onvoldoende. Weliswaar is niet in geschil dat bij de verbouwing schade bij de buren is ontstaan, maar dat brengt zonder verdere toelichting – die ontbreekt – niet mee dat [eiseres] als aannemer tekort is geschoten. Ook die tekortkoming is dus niet komen vast te staan.
4.41.
Ter onderbouwing van tekortkoming g) (scheuren in de kelder) heeft [gedaagde sub 1] c.s. een rapport overgelegd van Ing. [C] van ingenieursbureau [onderneming] B.V. van 26 april 2022. Daarin staat dat er meerdere scheuren in de keldermuren zijn en dat de doorvoer van een van de verwarmingsbuizen zou moeten worden aangepast zodat de uitzettingscapaciteit voldoende is, maar dat er geen gevaar is voor de constructieve veiligheid. Daaruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende dat [eiseres] toerekenbaar tekort is geschoten jegens [gedaagde sub 1] c.s. Zo is onduidelijk of de scheuren zijn veroorzaakt door [eiseres] , aangezien na het vertrek van [eiseres] een andere aannemer de werkzaamheden heeft afgerond. Onduidelijk is verder of de constateringen tot de conclusie kunnen leiden dat geen sprake is van goed en deugdelijk vakwerk (de maatstaf waaraan moet worden getoetst).
4.42.
Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank er in deze procedure van uit dat [eiseres] goed en deugdelijk vakwerk heeft geleverd.
‘Overbilling’ door [eiseres] is onvoldoende onderbouwd
4.43.
[gedaagde sub 1] c.s. betoogt verder dat een aantal van de opgevoerde kosten excessief zijn. Dit betoog heeft [gedaagde sub 1] c.s. onderbouwd met drie voorbeelden die geen van alle overtuigen. Als eerste voorbeeld noemt [gedaagde sub 1] c.s. dat [eiseres] een prijsopgave heeft gedaan van € 2.826,99 inclusief btw voor deur- en raambeslag (namelijk 4.726,99 -/- € 1.900,00 montagekosten). Hetzelfde deur- en raambeslag zou volgens [gedaagde sub 1] c.s. bij een ander bedrijf slechts € 1.860,00 kosten. [eiseres] heeft er – terecht – op gewezen dat (a) het betreffende materiaal uiteindelijk helemaal niet is ingekocht en dus ook niet doorbelast; en (b) [gedaagde sub 1] c.s. heeft nagelaten om de lagere offerte waarover hij zegt te beschikken in het geding te brengen, waardoor het niet controleerbaar is of die prijs inderdaad is afgegeven en of het gaat om materiaal van vergelijkbare kwaliteit.
4.44.
Als tweede voorbeeld noemt [gedaagde sub 1] c.s. dat [eiseres] zelf maar € 75,00 exclusief btw per week heeft betaald voor steigerhuur, maar € 700,00 per week zou hebben doorberekend aan [gedaagde sub 1] c.s. [eiseres] heeft bij de mondelinge behandeling al aangegeven dat niet € 700,00 per week is doorberekend, maar alleen € 75,00 exclusief btw per week, dus zonder enige opslag. Dat is ook wat de rechtbank afleidt uit die weekstaten (zie bijvoorbeeld de als productie 23n overgelegde weekstaat).
4.45.
Als derde voorbeeld noemt [gedaagde sub 1] c.s. dat [eiseres] veel te veel materialen heeft ingekocht, nu na het vertrek van [eiseres] honderden dakpannen, vele meters aan isolatieplaten en een stapel 60x60 natuursteen ongebruikt zijn achtergebleven. [eiseres] heeft betwist dat zij teveel materialen heeft ingekocht en doorberekend en heeft er in dit verband op gewezen:
  • dat zij het werk halverwege heeft moeten staken zodat het niet vreemd is dat er materiaal over is;
  • dat [gedaagde sub 1] c.s. de toestand per 16 februari 2021 niet heeft laten vastleggen in een plaatsopneming door een expert van de Raad van Arbitrage voor de Bouw of in een proces-verbaal van bevindingen van een deurwaarder, zodat de onduidelijkheid voor zijn rekening moet komen;
  • dat de dakpannen in de praktijk alleen per pallet konden worden besteld;
  • dat er op het terrein ook een stapel dakpannen lag die afkomstig was van het dak van de buren, die niet tot de overgebleven materialen moeten worden gerekend; en
  • dat zij het verlies door het overschot voor [gedaagde sub 1] c.s. had kunnen beperken door dat weer te verkopen, maar dat zij van [gedaagde sub 1] c.s. alleen haar eigen gereedschap mee mocht nemen.
4.46.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde sub 1] c.s. in het licht van deze gemotiveerde betwisting ook dit voorbeeld onvoldoende heeft onderbouwd.
4.47.
Resumerend is het eerste voorbeeld niet relevant en onvoldoende onderbouwd, is het derde voorbeeld onvoldoende onderbouwd, en wordt het tweede voorbeeld weerlegd door de weekstaten waarop de facturen van [eiseres] zijn gebaseerd. [gedaagde sub 1] c.s. heeft een bewijsaanbod gedaan, maar de rechtbank is van oordeel dat hij – in het licht van de gemotiveerde betwisting van [eiseres] – onvoldoende heeft gesteld en onderbouwd om tot verdere bewijslevering te worden toegelaten. Dat betekent dat niet is komen vast te staan dat [eiseres] excessieve bedragen in rekening heeft gebracht. De rechtbank beschouwt deze opgevoerde kosten dan ook als redelijk. Hetzelfde geldt voor de overige gehanteerde kosten en tarieven, die steeds nauwkeurig staan gespecificeerd in de verschillende weekstaten.
4.48.
Gelet op het voorgaande, concludeert de rechtbank dat de totaalprijs € 362.966,85 inclusief btw een redelijke prijs is als bedoeld in artikel 7:752 lid 1 BW.
Geen aftrek van de waarde van de keuken en het bad
4.49.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft ten slotte nog aangevoerd dat de vordering van [eiseres] met € 7.500,00 moet worden verminderd. Dit bedrag komt volgens [gedaagde sub 1] c.s. overeen met de waarde van de oude keuken en een gedemonteerd bad die toebehoren aan [gedaagde sub 1] c.s., maar [eiseres] nog onder zich heeft. [eiseres] heeft aangevoerd dat zij zich ten aanzien van de keuken op haar retentierecht heeft beroepen, en dat de waarde van de keuken overigens hooguit € 450,00 is, nu [gedaagde sub 1] c.s. de keuken al in 2020 op marktplaats heeft gezet en er nooit meer dan dat bedrag op is geboden. [eiseres] stelt dat [gedaagde sub 1] c.s. het oude bad vies vonden en dat het op verzoek van [gedaagde sub 1] c.s. naar de stort is gebracht. [gedaagde sub 1] c.s. heeft dat niet weersproken, zodat de rechtbank uitgaat van de juistheid van deze stelling. De rechtbank is verder van oordeel dat [eiseres] zich terecht op het retentierecht heeft beroepen en zal geen vermindering toepassen vanwege de keukenonderdelen. [gedaagde sub 1] c.s. mag, nadat de toegewezen vorderingen zijn voldaan, de keukenonderdelen komen ophalen. Als de keukenonderdelen niet binnen vier weken na betaling worden opgehaald, mag [gedaagde sub 1] c.s. met de keukenonderdelen doen wat haar goeddunkt.
Conclusie
4.50.
De slotsom is dat [gedaagde sub 1] c.s. de resterende € 72.966,82 inclusief btw zal moeten betalen.
Rente en kosten
Wettelijke rente
4.51.
[eiseres] maken aanspraak op vergoeding van de wettelijke rente vanaf zes dagen na de datum van de verzonden facturen. Uit de stellingen van [eiseres] kan echter niet worden opgemaakt dat partijen een uiterste betaaltermijn (en daarmee: een fatale termijn) hebben afgesproken. Het vermelden van een betalingstermijn op een factuur kan niet als zodanig worden aangemerkt. Dat komt immers neer op het door de schuldeiser eenzijdig opleggen van een betalingstermijn na het aangaan van de overeenkomst. De rechtbank zal de ingangsdatum van de wettelijke rente daarom bepalen op vijftien dagen na de sommatiebrief van 2 maart 2021. Vanaf dat moment staat vast dat [gedaagde sub 1] c.s. in verzuim zijn geraakt met de nakoming van hun betalingsverplichting en is de wettelijke rente verschuldigd geworden.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.52.
[eiseres] heeft onvoldoende gesteld dat zij recht heeft op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde sub 1] c.s. is aan te merken als een consument in de zin van artikel 6:96 lid 6 BW. Dit betekent dat [eiseres] alleen aanspraak kan maken op buitengerechtelijke incassokosten, indien sprake is van een schriftelijke aanmaning die voldoet aan de vereisten van 6:96 lid 6 BW (de zogenaamde ‘veertiendagenbrief’). [eiseres] heeft niet gesteld dat een dergelijke brief is verstuurd en heeft die brief ook niet overgelegd. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten zal dan ook worden afgewezen.
Proceskosten
4.53.
[gedaagde sub 1] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 112,61
- griffierecht € 2.076,00
- salaris advocaat €
2.228,00(2 punten × tarief IV € 1.114,00)
Totaal € 4.416,61
4.54.
De nakosten in conventie en in reconventie worden onder 4.59 behandeld.
in reconventie
4.55.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft aan haar reconventionele vordering tot schadevergoeding ten grondslag gelegd dat [eiseres] toerekenbaar tekort is geschoten:
  • door niet binnen het budget te blijven en ook niet te waarschuwen voor de kostenoverschrijding;
  • door de opleverdatum niet te halen en ook niet te waarschuwen dat de opleveringdatum niet zou worden gehaald;
  • door het werk gebrekkig uit te voeren;
  • door niet scherp in te kopen.
4.56.
De rechtbank heeft in conventie al beslist:
- dat geen vaste aanneemsom of maximumprijs is overeengekomen (4.18);
- dat geen harde opleverdatum is overeengekomen (4.22);
- het werk niet gebrekkig is uitgevoerd (4.42); en
- dat [eiseres] geen excessieve bedragen in rekening heeft gebracht (4.43).
4.57.
Dat betekent dat geen van de gestelde tekortkomingen is komen vast te staan. De rechtbank zal de reconventionele vorderingen dan ook afwijzen.
4.58.
[gedaagde sub 1] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld waaronder de nakosten. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op € 1.770,00 aan salaris advocaat (2 punten × factor 0,5 × tarief V € 1.770,00).
in conventie en in reconventie
4.59.
De rechtbank begroot de nakosten in conventie en in reconventie gezamenlijk op € 246,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling. Onder de voorwaarde dat [gedaagde sub 1] c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, wordt voornoemd bedrag vermeerderd met € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiseres] € 72.966,82 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 17 maart 2021 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de kosten van de procedure in conventie, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 4.416,61, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daasrover met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling;
in reconventie
5.3.
wijst de vorderingen af;
5.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.770,00;
zowel in conventie als in reconventie
5.5.
verklaart de veroordelingen onder 5.1, 5.2, en 5.4 uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. ter Meulen bijgestaan door mr. J.J. Overbosch, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2022. [1]

Voetnoten

1.type: JO/4972