Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 8975708 UC EXPL 21-578 en 9667640 UC EXPL 22-846
Vonnis van 3 augustus 2022
inzake
de stichting
Stichting Woongoed Zeist,
gevestigd te Zeist,
verder ook te noemen: Woongoed Zeist,
eisende partij,
gemachtigde: [A] ,
tegen:
1.[gedaagde sub 1] ,
wonende te [woonplaats]
verder ook te noemen: [gedaagde sub 1] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon,
2.mr. K.C.S. Meeskes,
in haar hoedanigheid van curator in het faillissement van [gedaagde sub 1] ,
kantoorhoudende te [plaats 1] ,
verder ook te noemen: Meeskes,
gedaagde partij,
niet verschenen.
1.De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 14 april 2021 in zaaknummer 8975708 UC EXPL 21-578;
- het bericht van Woongoed Zeist van 9 september 2021, met verzoek doorhaling op de rol van de zaak met nummer 8975708 UC EXPL 21-578,
- het exploot van oproeping curator (artikel 28 Faillissementswet) van Woongoed Zeist van 15 juni 2021;
- de brief van Woongoed Zeist van 28 januari 2022 met verzoek de zaak opnieuw op de rol te plaatsen;
- de mededeling van de rechtbank dat de procedure zal worden voortgezet onder nummer 9667640 UC EXPL 22-846;
- de akte specificatie vordering/handhaving eis van Woongoed Zeist van 23 maart 2022.
1.2.
Gedaagde partijen hebben ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, niet gereageerd op de laatste akte van Woongoed Zeist. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.Waar gaat deze zaak over
2.1.
Woongoed Zeist verhuurt de woning aan de [adres] in [plaats 2] (hierna: het gehuurde) aan [gedaagde sub 1] . Woongoed Zeist verhuurde het gehuurde eerst aan mevrouw [B] (hierna: [B] ), de voormalig partner van [gedaagde sub 1] . [B] en [gedaagde sub 1] zijn op [2020] gescheiden, waarna [B] de huurovereenkomst heeft opgezegd en [gedaagde sub 1] de huur alleen heeft voorgezet. De huurprijs bedraagt thans € 843,63 per maand.
2.2.
In de huurbetalingen is vanaf november 2019 een achterstand ontstaan. Ondanks deelbetalingen die [gedaagde sub 1] sindsdien heeft gedaan, is er tot en met maart 2022 een achterstand van € 8.865,78 ontstaan.
2.3.
Woongoed Zeist heeft in deze procedure aanvankelijk bij dagvaarding gevorderd de tussen Woongoed Zeist en [gedaagde sub 1] bestaande huurovereenkomst te ontbinden en [gedaagde sub 1] te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde en tot betaling aan Woongoed Zeist van € 4.306,78 (bestaande uit € 3.924,30 aan achterstallige huur berekend tot en met januari 2021 en € 382,48 aan buitengerechtelijke kosten inclusief btw) en een bedrag gelijk aan de huurtermijnen aan schadevergoeding per maand vanaf februari 2021 voor iedere maand dat [gedaagde sub 1] het gehuurde in gebruik heeft. Verder heeft Woongoed Zeist vergoeding van haar proceskosten gevorderd.
2.4.
[gedaagde sub 1] is op 23 februari 2021 in staat van faillissement verklaard met benoeming van Meeskes tot curator.
2.5.
Bij tussenvonnis van 14 april 2021 heeft de kantonrechter overwogen dat de vorderingen van Woongoed Zeist tegenover [gedaagde sub 1] deels verifieerbaar en deels niet-verifieerbaar zijn. De vorderingen van Woongoed Zeist die in wezen strekken tot de betaling van geldsommen, zien op de voldoening van verbintenissen uit de boedel en zijn verifieerbaar. Deze vorderingen vallen daarmee onder de werking van artikel 29 Faillissementswet (hierna: Fw), zodat de procedure ten aanzien van deze vorderingen is geschorst, om te kunnen worden voortgezet als de vorderingen ter verificatie worden betwist. Ten aanzien van de niet-verifieerbare vorderingen is Woongoed Zeist in de gelegenheid gesteld om schorsing van het geding te vragen en Meeskes in het geding op te roepen in de zin van artikel 28 Fw.
2.6.
Woongoed Zeist heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en Meeskes bij exploot van 15 juni 2021 opgeroepen in dit geding. Meeskes is, ondanks oproeping door Woongoed Zeist, niet in het geding verschenen, zodat op grond van artikel 28 lid 4 Fw het bepaalde in artikel 25 lid 2 Fw geen toepassing vindt. Dit betekent dat dit vonnis tevens werking tegenover de boedel heeft.
2.7.
Woongoed Zeist heeft vervolgens bij akte van 23 maart 2022 haar vordering gewijzigd. Woongoed Zeist vordert thans ontbinding van de huurovereenkomst, ontruiming van het gehuurde door [gedaagde sub 1] en veroordeling van [gedaagde sub 1] en de curator tot betaling van een bedrag aan schadevergoeding gelijk aan de huurtermijnen per maand vanaf het moment van faillissement van [gedaagde sub 1] voor iedere maand dat [gedaagde sub 1] het gehuurde in gebruik heeft. De vordering betreffende de huurachterstand tot de datum van het faillissement heeft Woongoed Zeist ter verificatie ingediend. Verder heeft Woongoed Zeist gevorderd Meeskes te veroordelen om de gevorderde ontbinding en ontruiming te gehengen en te gedogen. Ten slotte vordert Woongoed Zeist vergoeding door gedaagden van haar proceskosten.
2.8.
[gedaagde sub 1] heeft na de dagvaarding verweer gevoerd tegen de vorderingen van Woongoed Zeist en concludeert tot afwijzing hiervan. Op de laatste akte van Woongoed Zeist is niet meer gereageerd.
3.De beoordeling
Ontbinding en ontruiming
3.1.
Woongoed Zeist vordert ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. Woongoed Zeist legt aan deze vordering de huurachterstand ten grondslag.
3.2.
De kantonrechter stelt bij de beoordeling hiervan het volgende voorop. Artikel 6:265 lid 1 BW bepaalt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen, aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Bij beantwoording van de vraag of de ontbinding gerechtvaardigd is, zijn alle omstandigheden van het geval van belang. De kantonrechter (van deze rechtbank) wijst een vordering tot ontbinding van een huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde doorgaans toe bij een betalingsachterstand van minstens drie maanden.
3.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat ondanks de gedane deelbetalingen sprake is van een huurachterstand van ruim 10 maanden, zodat vaststaat dat [gedaagde sub 1] ernstig tekort is geschoten in de nakoming van zijn betalingsverplichtingen tegenover Woongoed Zeist. [gedaagde sub 1] heeft echter een beroep gedaan op de bijzondere aard van de tekortkoming als bedoeld in artikel 6:265 lid 1 BW nu de betalingsachterstand met name het gevolg is van de coronacrisis en de relatiebreuk met [B] . [gedaagde sub 1] concludeert dat de tekortkoming de ontbinding met haar gevolgen in dit geval niet rechtvaardigt.
3.4.
De kantonrechter begrijpt dat de huurachterstand aanvankelijk is ontstaan als gevolg van de coronapandemie. [gedaagde sub 1] heeft aangevoerd dat hij zelfstandig ondernemer is en dat hij op enig moment de TOZO-uitkering heeft aangevraagd en toegewezen heeft gekregen. Verder heeft [gedaagde sub 1] aangevoerd dat [B] enkele huurpenningen onbetaald had gelaten. Dit is van de kant van Woongoed Zeist niet betwist. De kantonrechter is van oordeel dat, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, van de verhuurder een zekere mate van begrip mag worden verwacht tegenover een huurder die als gevolg van de pandemie in betalingsproblemen is komen te verkeren. Het feit dat [gedaagde sub 1] betalingsproblemen heeft gekregen, ontslaat hem echter niet uit zijn verplichtingen tegenover Woongoed Zeist. Bovendien is sprake van een significante huurachterstand die ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. Weliswaar heeft [gedaagde sub 1] de lopende huurtermijnen in de maanden maart tot en met oktober 2021 voldaan, maar daarna is de huurachterstand wederom opgelopen, zodat over de periode november 2021 tot en met maart 2022 er opnieuw 5 huurtermijnen niet zijn betaald, zonder dat [gedaagde sub 1] daarop enige toelichting heeft gegeven. Het had op de weg van [gedaagde sub 1] gelegen om gemotiveerd en onderbouwd aan te geven op welke termijn de volledige huurachterstand had kunnen worden ingelopen. Dit heeft hij nagelaten. Van Woongoed Zeist kan daarom niet worden gevergd dat zij [gedaagde sub 1] nog langer in het genot van de woning laat. Dit betekent dat er een einde komt aan de overeenkomst tussen partijen en dat [gedaagde sub 1] het gehuurde moet verlaten. De kantonrechter zal de overeenkomst ontbinden per datum van dit vonnis. De termijn waarbinnen door [gedaagde sub 1] dient te worden ontruimd, zal worden vastgesteld op veertien dagen na betekening van het vonnis.
3.5.
De vordering tegen Meeskes om de ontruiming te gehengen en te gedogen zal worden afgewezen, nu de curator het geding niet heeft overgenomen en de beslissing dus op grond van artikel 28 lid 4 Fw alleen jegens [gedaagde sub 1] gelding heeft.
Schadevergoeding
3.6.
Woongoed Zeist vordert betaling door [gedaagde sub 1] en de curator van € 843,63 per maand aan schadevergoeding voor de periode dat [gedaagde sub 1] vanaf de datum van faillissement van [gedaagde sub 1] het gehuurde nog in gebruik heeft. Met Woongoed Zeist is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde sub 1] deze bedragen is verschuldigd tot de datum van ontruiming. De kantonrechter begrijpt uit de door Woongoed Zeist overgelegde stukken dat de huurprijs tot 1 juli 2021 € 838,63 per maand bedroeg en vanaf 1 juli 2021 € 843,63 per maand bedraagt, zodat deze bedragen ook als gebruiksvergoeding kunnen worden toegewezen. Dit betekent dat [gedaagde sub 1] zal worden veroordeeld tot betaling van € 838,63 per maand vanaf de datum van faillissement van [gedaagde sub 1] tot en met juni 2021 en tot betaling van € 843,63 per maand met ingang van 1 juli 2021 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt, waarbij een ingegane maand voor een volle wordt gerekend, voor zover betaling van de huurtermijnen in die periode nog niet heeft plaatsgevonden. De vordering jegens de curator wordt afgewezen, nu deze het geding niet heeft overgenomen.
Proceskosten
3.7.
Woongoed Zeist heeft gelijk gekregen in deze procedure. [gedaagde sub 1] wordt daarom veroordeeld in de kosten. Dit betekent dat [gedaagde sub 1] haar eigen proceskosten moet dragen en dat [gedaagde sub 1] de proceskosten van Woongoed Zeist moet betalen, voor zover deze zien op de procedure gevoerd na de faillietverklaring. Deze kosten aan de kant van Woongoed Zeist worden begroot op:
- dagvaarding € 106,01
- griffierecht € 507,00
- oproeping curator € 103,83
- salaris gemachtigde €
373,50(1,5 punt x tarief € 249,00)
373,50(1,5 punt x tarief € 249,00)
Totaal € 1.090,43
3.8.
Gelet op het bepaalde in artikel 28 lid 4 en artikel 25 lid 2 Fw zijn de door Woongoed Zeist gemaakte proceskosten na de datum van faillietverklaring van [gedaagde sub 1] in geval van niet-verschijning door de curator als boedelschuld aan te merken. Dit betekent dat de dagvaardingskosten, het griffierecht en een salarispunt volgens het toepasselijke liquidatietarief ter verificatie moeten worden ingediend. De explootkosten van oproeping van de curator en een half salarispunt volgens het toepasselijke liquidatietarief zijn als boedelschuld aan te merken.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.9.
Tegen de door Woongoed Zeist gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de veroordeling, is [gedaagde sub 1] niet opgekomen. Evenmin zijn feiten en/of omstandigheden gebleken die deze vordering in de weg staan. Deze vordering wordt daarom toegewezen.
4.De beslissing
De kantonrechter:
4.1.
ontbindt de tussen Woongoed Zeist en [gedaagde sub 1] gesloten huurovereenkomst betreffende het gehuurde gelegen aan het adres [adres] te [plaats 2] ;
4.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om de woning binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis met alle zich daarin bevindende personen en goederen te ontruimen en te verlaten en met afgifte der sleutels ter vrije en algehele beschikking van Woongoed Zeist te stellen;
4.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om aan Woongoed Zeist te betalen € 838,63 per maand vanaf de faillietverklaring van [gedaagde sub 1] (op 23 februari 2021) tot en met de maand juni 2021 en te betalen € 843,63 per maand vanaf de maand juli 2021 tot de maand waarin de ontruiming plaatsvindt, een ingegane maand voor een volle gerekend, voor zover betaling van de huurtermijnen in deze periode nog niet heeft plaatsgevonden;
4.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] tot betaling van de proceskosten aan de kant van Woongoed Zeist, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.090,43, waarin begrepen € 373,50 aan salaris gemachtigde en waarvan € 228,33 als boedelschuld is aan te merken;
4.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.H. Charbon, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2022.