UTR 21/1778
Beroep niet tijdig beslissen
1. Eiser heeft na ingebrekestelling op 8 april 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het verzoek van 12 februari 2021.
Heeft verweerder voldaan aan zijn verzoek tot inzage van zijn persoonsgegevens?
2. Eiser heeft op 12 februari 2021 verweerder op grond van de Wbp verzocht om overhandiging van de mutatieverslagen van alle wijzigingen en vastleggingen van zijn persoonsgegevens sinds zijn aanstelling in 1987, steeds met uitleg over rechtvaardigingsgronden, doeleinden, noodzaak en belangenafweging, alsook ter zake doende stukken. Verder heeft eiser verzocht om overhandiging van een besluit van 24 augustus 2000, een bijbehorend mutatieverslag en alle ter zake doende stukken.
3. In de herbeoordeling van 12 november 2021 heeft verweerder voor het eerst op het verzoek van eiser gereageerd en verzocht wordt om deze reactie aan te merken als een primair besluit. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het verzoek moet worden opgevat als een verzoek tot inzage op grond van artikel 15 van de AVG. Eiser is al in het bezit van de mutatieverslagen die verweerder in de systemen heeft kunnen vinden. Verweerder heeft toch nog eens gekeken en op 16 juni 2021 heeft verweerder de mutatieverslagen die zij daarbij heeft aangetroffen aan eiser verstrekt. Sinds uitdiensttreding zijn de mutatieverslagen ongewijzigd. Verweerder verwerkt de gegevens van eiser uitsluitend nog om zich te verweren tegen de procedures van eiser. Het verzoek is buitensporig vanwege zijn repetitieve karakter in de zin van artikel 12 vijfde lid, onder b van de AVG en een herhaald verzoek in de zin van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. De documenten zijn al bij eiser bekend. In de herbeoordeling vraagt verweerder de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk dan wel ongegrond te verklaren.
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat de advocaat niet bevoegd is om namens verweerder een primair besluit te nemen. Voor zover het wel een primair besluit is betwist eiser dat hij de mutatieverslagen heeft. Verweerder heeft deze nooit kunnen vinden en heeft deze ook niet overgelegd. Verweerder houdt volgens eiser documenten achter. Dit blijkt onder meer uit zijn bevorderingsbesluit van 24 december 2000 die hij in het bezit heeft, maar die niet door verweerder aan eiser ter inzage is gelegd. Van een buitensporig verzoek is geen sprake.
Beoordeling van de rechtbank
5. Eiser heeft gelijk dat het standpunt van de advocaat dat is neergelegd in de herbeoordeling niet als besluit kan worden aangemerkt. De advocaat treedt weliswaar als gemachtigde op in de beroepsprocedures, maar heeft geen bevoegdheid om (namens verweerder) een besluit te nemen. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting heeft verweerder aan de rechtbank meegedeeld het besluit te willen bekrachtigen. De rechtbank merkt hierover op dat het onderzoek is gesloten. Er ligt geen besluit dat kan worden bekrachtigd en verweerder kan ook niet in deze (onzorgvuldige) wijze van besluitvorming worden gevolgd.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder nog niet heeft beslist op het verzoek van 12 februari 2021. Verweerder had uiterlijk 12 maart 2021 moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat eiser verweerder in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien twee weken zijn verstreken zonder dat verweerder een besluit heeft genomen. Dat betekent dat het beroep gegrond is en dat verweerder de maximale dwangsom verschuldigd is ter hoogte van
€ 1.442,-. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het verzoek moet worden opgevat als een verzoek op grond van artikel 15 van de AVG.
7. Het beroep is gegrond. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. De rechtbank zal aan verweerder een termijn van 16 weken geven om een nieuw besluit te nemen.
8. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoeden. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
Voor een goede uitvoering van het nemen van een besluit merkt de rechtbank het volgende op.
9. Verweerder dient op grond van artikel 12, tweede lid, van de AVG eiser te faciliteren in het uitoefenen van zijn rechten op grond van artikel 15 tot en met 22 van de AVG. Eiser heeft dus recht om uitsluitsel te krijgen over het al dan niet verwerken van zijn persoonsgegevens, waarbij onder verwerken wordt verstaan: alles wat een organisatie met persoonsgegevens kan doen, van verzamelen tot en met vernietigen. Dat eiser zijn recht op inzage inroept omdat hij wil aantonen dat hij niet was ingedeeld in de subgroep Functional Materials, betekent niet dat hem dit recht kan worden ontzegd.
10. Aan dit recht zit evenwel een grens. Deze grens is neergelegd in het door verweerder aangehaalde artikel 12, vijfde lid, van de AVG, waarin staat vermeld dat verzoeken mogen worden geweigerd als deze kennelijk ongegrond of buitensporig zijn, met name vanwege hun repetitieve karakter. Ook kan op een gegeven moment sprake zijn van misbruik van recht.
11. Eiser heeft op grond van de AVG veel verzoeken ingediend. Deze verzoeken houden verband met zijn indeling in subgroep Functional Materials die uiteindelijk heeft geleid tot zijn ontslag. Over deze indeling en de juistheid daarvan zijn al veel procedures gevoerd die er niet toe hebben geleid dat eiser gelijk heeft gekregen in de zin dat verweerder niet mag uitgaan van de juistheid van deze indeling. De omstandigheid dat verweerder in het kader van de (huidige) gevoerde procedures dit persoonsgegeven verwerkt, is dus niet onrechtmatig. Indien eiser enkel daarover verzoeken indient en procedeert, kan in beginsel gesteld worden dat voldaan is aan de voorwaarden van artikel 15, vijfde lid van de AVG en/of dat sprake is van misbruik van recht. Veel van de procedures gaan evenwel over de persoonsgegeven die zijn verwerkt in de periode vanaf zijn indiensttreding. Zo ook het verzoek waarover de rechtbank nu een oordeel moet geven.
12. De rechtbank heeft bij uitspraak van 30 mei 2016 geoordeeld over eenzelfde verzoek als die thans voorligt. In die uitspraak is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat voldaan is aan de voorwaarden van artikel 35, tweede lid van de Wbp zoals die toentertijd luidde, en dat aan eiser een volledig overzicht in begrijpelijke vorm van zijn persoonsgegevens is verstrekt voorzien van en omschrijving van het doel of de doeleinden van de verwerking, de categorieën van gegevens waarop de verwerking betrekking heeft en de ontvangers of categorieën van ontvangers, alsmede de beschikbare informatie over de herkomst van de gegevens, zodat de aanvrager die gegevens kan controleren op hun juistheid en kan controleren of zij in overeenstemming met de Wbp zijn verwerkt. Eiser heeft tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel aangewend.
13. In vorenstaand beroep dat eerder door de rechtbank is beoordeeld, was een uitdraai van persoonsgegevens aan eiser verstrekt van circa twintig pagina’s en was inzage verleend in zijn personeelsdossier. Eiser stelt in deze procedure dat hij hiermee – anders dan in de vorengenoemde uitspraak staat vermeld - geen volledig overzicht heeft verkregen en dat er meer of andere persoonsgegevens van hem zijn verwerkt. Hij heeft in dit verband verwezen naar een bevorderingsbesluit van 24 augustus 2000 dat in zijn bezit is waarin persoonsgegevens staan, waarvan – zo begrijpt de rechtbank eiser - verwacht zou mogen worden dat die door verweerder worden verwerkt (bewaard). Deze gegevens stonden volgens eiser niet in de eerder aan hem overgelegde uitdraai en was ook niet opgenomen in zijn personeelsdossier. De vraag is of dit klopt en indien dit klopt wat er met deze persoonsgegevens is gebeurd. Is sprake van vernietiging, en zo ja met welke reden en/of grondslag. Ook blijkt dat medio 2021 een nadere zoekslag is gedaan die een mutatieverslag of verslagen met persoonsgegevens heeft opgeleverd die niet eerder aan eiser is/zijn verstrekt. Op de zitting is ook nog gesproken over dozen met stukken waarvan volgens eiser ook niet duidelijk is of deze persoonsgegevens bevatten ten aanzien waarvan hij recht heeft op inzage. Verweerder zal zich in zijn te nemen besluit hierover moeten uitlaten. De hiervoor geschetste situatie betekent dat in deze zaak niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 12, vijfde lid, van de AVG en dat het verzoek kennelijk ongegrond en/of buitensporig is.
14. Om de volledigheid van de aan eiser verstrekte gegevens te kunnen controleren en de discussie die hieromtrent meerdere malen is gevoerd te stoppen, zal verweerder inzicht moeten geven in de zoekslag die binnen de organisatie van verweerder is uitgevoerd. De rechtbank geeft verweerder in overweging om de functionaris gegevensbescherming als adviseur (en deskundige) te betrekken bij de nadere besluitvorming omtrent het verschaffen van een overzicht van persoonsgegevens. Hij weet aan welke vereisten een dergelijk overzicht moet voldoen, waar eiser recht op heeft en welke transparantie betracht moet worden. Hiermee kan in de toekomst procedures worden voorkomen.
15. Van eiser mag worden verwacht dat hij meewerkt aan de zoekslag in de zin dat hij de vragen die hij nog heeft aan verweerder stelt zodat die in de zoekslag kunnen worden meegenomen. Dit zijn ook de vragen die hij nu in lopende verzoeken heeft neergelegd.
Indien het nieuwe overzicht bij eiser vragen oproept, kan hij die ook aan verweerder in het kader van dezelfde zoekslag stellen om zo tot een afgeronde procedure te komen.
16. Omdat vorengenoemde zoekslag een tijdsinvestering vraagt en zorgvuldig moet gebeuren, geeft de rechtbank verweerder 16 weken de tijd om een nieuw besluit te nemen.
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- draagt verweerder op binnen 16 weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,-- te vergoeden.
UTR 20/4125
Beroep niet tijdig beslissen
1. Eiser heeft na een ingebrekestelling op 11 november 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Op 30 november 2020 heeft verweerder alsnog beslist op het verzoek van 31 augustus 2020. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is gelet op het besluit van 30 november 2020 niet-ontvankelijk. Dit beroep heeft mede betrekking op het besluit van 30 november 2020, omdat met dit besluit niet is tegemoetgekomen aan het beroep van eiser. Verweerder heeft de motivering van het besluit naar aanleiding van het bezwaar van eiser van 10 december 2020 bij brief van 15 december 2021 nader aangevuld.
Heeft verweerder volledige inzage verschaft in de persoonsgegevens naar aanleiding van het data-incident [bedrijfsnaam] ?
2. Op 31 augustus 2020 heeft eiser verweerder verzocht om opgave van gegevens betreffende een op 17 augustus 2020 gemeld data-incident bij leverancier [bedrijfsnaam] . In die melding staat dat leverancier [bedrijfsnaam] is getroffen door een cyberaanval en dat daarbij data van eiser bij hackers terecht zijn gekomen. Eiser verzoekt verweerder een volledig overzicht te geven van de gegevens die in handen zijn gekomen van de hackers, de herkomst en het gebruik van deze persoonsgegevens. Ook vraagt eiser aan verweerder waarom zijn gegevens bij [bedrijfsnaam] waren ondergebracht en of er nog anderen zijn die aan verweerder toegang tot zijn persoonsgegevens heeft gegeven.
3. Op 30 november 2020 heeft de directeur Communicatie [B] op het verzoek van eiser gereageerd en op grond van artikel 15 van de AVG inzage gegeven in de verwerking van de persoonsgegevens. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt. Eiser heeft aangevoerd dat het besluit geen volledig antwoord geeft op de vragen die door hem in het kader van zijn verzoek zijn gesteld. Hij mist het antwoord op de vragen wat de reden is dat zijn persoonsgegevens bij [bedrijfsnaam] zijn ondergebracht en of er nog anderen zijn aan wie zijn persoonsgegevens zijn verstrekt. In de herbeoordeling van 12 november 2021 heeft verweerder erkend dat niet volledig antwoord is gegeven op de vragen van eiser. Bij brief van 15 december 2021 heeft verweerder alsnog een overzicht van de gegevens uitwisseling derden verschaft.
Beoordeling van de rechtbank
4. De rechtbank ziet aanleiding om toepassing te geven aan artikel 6:20, vierde lid, van de Awb door de beslissing op het beroep te verwijzen naar verweerder waar het bezwaar van eiser tegen het besluit van 30 november 2020 (aangevuld met het brief van 15 december 2020) aanhangig is. De rechtbank stelt vast dat verweerder op dit bezwaar nog geen besluit heeft genomen. De door de gemachtigde uitgevoerde herbeoordeling kan niet als een dergelijk besluit worden aangemerkt. Het door verweerder gedane verzoek daartoe kan door de rechtbank gelet op het ontbreken van bevoegdheid tot het nemen van besluiten niet worden gevolgd. De rechtbank ziet ook aanleiding voor een verwijzing omdat verweerder in zijn brief van 15 december 2021 niet of onvoldoende heeft gereageerd op het bezwaar van eiser van 10 december 2020, nader uitgewerkt in de brief van eiser van 4 februari 2022 (N15) en de reactie op de herbeoordeling van 10 februari 2022. Eiser heeft de volledigheid en de juistheid van het bij brief van 15 december 2021 verstrekte overzicht gemotiveerd betwist en daarop is geen reactie van verweerder gekomen. Verweerder dient dus alsnog een besluit op bezwaar te nemen. Ook in dit geval geeft de rechtbank verweerder in overweging om de functionaris gegevensbescherming te betrekken bij de besluitvorming.
5. Verweerder is gelet op de beroepen niet tijdig nemen van een beslissing tweemaal de maximale dwangsom verschuldigd ten bedrage van € 2.884,-- (2x € 1.442,--).
6. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit van 11 november 2020 is niet ontvankelijk vanwege het besluit van 30 november 2020. Dit beroep dat mede betrekking heeft op het besluit van 30 november 2020 wordt verwezen zoals hierboven vermeld. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van 25 februari 2021 is gegrond, omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoeden. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 30 november 2020;
- draagt verweerder op binnen 16 weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op een bedrag van € 2.884,--;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,-- te vergoeden.
Deze uitspraken zijn gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier. Deze uitspraken zijn uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2022.
(is verhinderd de uitspraak
mede te ondertekenen)
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraken of één van deze uitspraken, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.