ECLI:NL:RBMNE:2022:3306

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
17 augustus 2022
Zaaknummer
UTR 2524
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring bezwaar tegen afwijzing aanvraag Verklaring Omtrent het Gedrag

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, een inwoner van [woonplaats], en de Minister voor Rechtsbescherming, verweerder. Eiser had een aanvraag ingediend voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG), welke op 8 maart 2022 door verweerder werd afgewezen. Eiser heeft vervolgens bezwaar aangetekend tegen deze afwijzing, maar verweerder verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat het te laat was ingediend.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt, te rekenen vanaf de dag na de bekendmaking van het besluit. In dit geval eindigde de termijn op 19 april 2022. Eiser heeft echter het bezwaarschrift pas op 22 april 2022 op de post gedaan, en dit werd op 25 april 2022 door verweerder ontvangen. De rechtbank oordeelt dat het bezwaar niet tijdig is ingediend en dat de redenen die eiser aanvoert voor de te late indiening, zoals drukte door werk en het wachten op stukken van zijn werkgever, niet als verontschuldiging kunnen worden aangemerkt.

De rechtbank concludeert dat verweerder terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiser had zelf verantwoordelijk moeten zijn voor het tijdig indienen van het bezwaarschrift en had eventueel juridische hulp kunnen inroepen. De rechtbank komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de afwijzing van de VOG, en verklaart het beroep van eiser ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2524

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde mr. P. van der Meer)
en

De Minister voor Rechtsbescherming, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 8 maart 2022 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om afgifte van een Verklaring Omtrent het gedrag (VOG) afgewezen.
In het besluit van 20 mei 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft ook verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank wijst het verzoek toe. Eiser heeft verklaard dat hij niet over vermogen beschikt. Het inkomen dat hij geniet heeft hij onderbouwd met loonstroken. Daaruit blijkt dat eiser voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor vrijstelling van het griffierecht. Eiser wordt daarom vrijgesteld van de verplichting tot het betalen van griffierecht.
2. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De rechtbank legt dat hieronder verder uit.
3. Verweerder heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaar niet tijdig was ingediend. De rechtbank beoordeelt of verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4. Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Awb een termijn van zes weken. Deze termijn begint op grond van artikel 6:8 van de Awb op de dag na de dag waarop het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Dat is in dit soort gevallen de dag na de dag waarop het besluit is toegezonden
.Een bezwaarschrift is op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. Wanneer het bezwaarschrift (aangetekend of niet-aangetekend) met de gewone post (PostNL of een andere postaanbieder) wordt verstuurd, is het bij ontvangst na het einde van de termijn op grond van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb onder voorwaarden ook tijdig ingediend. Die voorwaarden zijn dat het bezwaarschrift voor het einde van de termijn op de post is gedaan én het niet later dan een week na afloop van de termijn bij verweerder is ontvangen. Als op de enveloppe een leesbaar poststempel is geplaatst, neemt de rechtbank in beginsel aan dat het bezwaarschrift op die dag op de post is gedaan. De rechtbank wijkt alleen van dit uitgangspunt af als de indiener van het bezwaarschrift aannemelijk maakt dat het op een eerdere datum op de post is gedaan. Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, moet het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig indienen van het bezwaarschrift verontschuldigbaar is. Dan laat het bestuursorgaan op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege.
5. Vast staat dat verweerder het primaire besluit bekend heeft gemaakt op 8 maart 2022 door verzending per post, zodat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift eindigde op 19 april 2022.
6. Eiser heeft het bezwaarschrift met PostNL of een andere postaanbieder verstuurd. Gelet op het poststempel gaat de rechtbank ervan uit dat het bezwaarschrift op 22 april 2022 op de post is gedaan. Het bezwaarschrift is bij verweerder ontvangen op 25 april 2022. Het bezwaarschrift is dus niet tijdig ingediend.
7. Eiser stelt dat hij te laat bezwaar heeft gemaakt, omdat hij vanwege zijn werk weinig thuis is. Door drukte en vermoeidheid heeft hij niet goed op de post gelet. Verder had eiser zijn bezwaarschrift al opgesteld, maar moest hij nog wachten op stukken van zijn werkgever die hij wilde meesturen. Dit liep uit vanwege ziekte van de werkgever.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht geconcludeerd dat dit geen verontschuldiging is voor het te laat indienen van het bezwaarschrift. Het had op de weg van eiser gelegen om zijn post in de gaten te houden en op tijd bezwaar te maken, desnoods alleen met een ‘formeel’ bezwaarschrift, waarin hij aangaf dat de redenen van het bezwaar op een later moment zouden worden ingediend. Dat had eiser ook kunnen doen terwijl hij nog op stukken van zijn werkgever wachtte. Dat eiser is afgegaan op een mededeling van zijn werkgever dat hij nog even moest wachten, is evenmin een reden om te oordelen dat het bezwaar verschoonbaar te laat is ingediend. Eiser is immers zelf verantwoordelijk voor het op tijd indienen van een bezwaarschrift en had zo nodig nog advies van een juridische deskundige kunnen inwinnen, zoals een advocaat of rechtsbijstandverlener.
9. Verweerder heeft dus terecht het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dat dit onredelijk zou zijn, zoals eiser stelt, volgt de rechtbank niet. Aan een inhoudelijke beoordeling van de afwijzing van de VOG komt de rechtbank niet toe. Het beroep is daarom kennelijk ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.