ECLI:NL:RBMNE:2022:3316

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
18 augustus 2022
Zaaknummer
21/4811
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep wegens gebrek aan procesbelang

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 20 juli 2022 uitspraak gedaan in het verzet van de opposant tegen de eerdere uitspraak van 28 maart 2022, waarin zijn beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De opposant had beroep ingesteld omdat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht niet tijdig had beslist op zijn aanvraag van 20 september 2021. De rechtbank heeft in de eerdere uitspraak geoordeeld dat er geen twijfel was over de uitkomst van de zaak, waardoor een zitting niet noodzakelijk was. De opposant heeft in verzet gesteld dat hij recht had op een zitting en dat hij ontvankelijk was omdat hij het besluit van 20 december 2021 pas na het indienen van zijn beroep had ontvangen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het beroep van de opposant geen procesbelang meer had, aangezien verweerder inmiddels een besluit had genomen. De rechtbank heeft bevestigd dat de eerdere uitspraak juist was en dat er geen aanleiding was om het verzet gegrond te verklaren. De rechtbank heeft de uitspraak van 28 maart 2022 in stand gelaten en het verzet ongegrond verklaard. De beslissing is openbaar uitgesproken en er is geen mogelijkheid tot hoger beroep tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4811-V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juli 2022 op het verzet van

[opposant] , te [woonplaats] , opposant.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van opposant omdat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht (verweerder) niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag van 20 september 2021. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft in de uitspraak van 28 maart 2022 het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat opposant met zijn beroep wilde bereiken dat verweerder zou beslissen op zijn aanvraag. Omdat verweerder heeft beslist, heeft het beroep van opposant geen zin meer. Omdat de rechtbank geen twijfel had over de uitkomst van de zaak, heeft zij de uitspraak gedaan zonder eerst een zitting te houden. Dat mag op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
In de uitspraak van 28 maart 2022 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposant is tegen deze uitspraak in verzet gegaan. De zitting heeft door middel van beeldverbinding plaatsgevonden op 13 juli 2022. Opposant is verschenen. Verweerder is niet verschenen (met bericht van verhindering).

Overwegingen

1. In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of de rechtbank toen terecht heeft geoordeeld dat er geen twijfel over de uitkomst was en dat er dus geen zitting nodig was.
De rechtbank kijkt (nog) niet of opposant gelijk heeft met zijn beroep. Dat gebeurt pas als de rechtbank van oordeel is dat de uitspraak van de rechtbank van 28 maart 2022 niet juist was.
2. Volgens opposant is de uitspraak van de rechtbank van 28 maart 2022 niet juist omdat hij bij beroepsschrift van 8 december 2021 en bij brief van 8 februari 2022 heeft verzocht om op een zitting te worden gehoord. Opposant stelt dat hij het besluit van 20 december 2021 pas op 22 december 2021 heeft ontvangen nadat hij beroep heeft ingesteld. Het rechtsmiddel is dus succesvol en dat betekent dat hij ontvankelijk is. De zaak dient dan te worden terugverwezen naar bezwaar van gedaagde. Opposant verwijst naar de uitspraak van
10 januari 2022 van rechtbank Rotterdam met zaaknummer ROT 21/5792 [1] . Ook is opposant van mening dat hij recht heeft op verletkosten en verwijst hierbij naar r.o. 6.3 van de uitspraak van rechtbank Rotterdam. [2]
3. De vraag die de rechtbank in deze verzetsprocedure moet beantwoorden is of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk is verklaard wegens het ontbreken van procesbelang omdat verweerder inmiddels een besluit heeft genomen. Dit oordeel is juist en dus heeft de rechtbank dat oordeel mogen geven en heeft zij toepassing mogen geven aan artikel 8:54 van de Awb. En hieraan doet niet af dat opposant het besluit van 20 september 2021 heeft ontvangen nadat hij zijn beroep niet tijdig had ingediend.
4. Omdat er al bezwaar is ingediend bij het verweerder is er dus geen noodzaak om toepassing te geven aan artikel 6:20, derde lid van de Awb.
5. Dit betekent dat het verzet ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank van
28 maart 2022 in stand blijft en dus heeft opposant geen recht op verletkosten. En omdat hij hier geen recht op heeft is er geen aanleiding voor de rechtbank om hier nader op in te gaan over wat eventueel de hoogte zou zijn.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van O. Asafiati, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak kunt u niet in hoger beroep.