Het oordeel van de rechtbank
Toetsing van de Parkeerverordening
3. Het college heeft de aanvraag van eiser afgewezen op grond van de Parkeerverordening Weesp 2021 (Parkeerverordening). De Parkeerverordening is ingevoerd naar aanleiding van een nieuwe parkeervisie van de gemeente. De parkeervisie is opgenomen in de Nota Parkeermaatregelen Weesp (Nota). Eiser is het met bepaalde aspecten van deze nieuwe parkeervisie en de Parkeerverordening niet eens. Zo vindt hij dat ten onrechte de parkeerdrukte in zijn wijk en klimaatoverwegingen aan de parkeervisie en Parkeerverordening ten grondslag zijn gelegd. Er zijn namelijk altijd veel vrije parkeerplekken in zijn wijk en hij doet zelf al veel voor het klimaat. Daarnaast is er onvoldoende rekening gehouden met de bewoners van Weesp en was er onvoldoende inspraakmogelijkheid voor bewoners. In de evaluatie van de parkeervisie komt de door eiser ingediende zienswijze bovendien niet terug. Tot slot vindt eiser dat de overgangstermijn voor het aanvragen van een tweede parkeervergunning te kort is.
4. Het college stelt zich op het standpunt dat deze argumenten van eiser buiten het toetsingskader vallen. Het vaststellen van de Parkeerverordening is namelijk een politieke kwestie. Eiser zou zijn argumenten via inspraak in die politieke procedures naar voren moeten brengen, niet hier. Bovendien zijn de regels in de Parkeerverordening volgens het college dwingendrechtelijk van aard en bieden die dus geen ruimte om de punten die eiser naar voren brengt mee te nemen.
5. De rechtbank is het niet met het college eens. Het klopt dat het aan de gemeente is om te kiezen voor een bepaald parkeerbeleid. In zoverre is er inderdaad sprake van een politieke aangelegenheid waarover de rechtbank niet gaat. Dat betekent echter niet dat als eiser vraagtekens plaatst bij de Parkeerverordening op basis waarvan zijn aanvraag is afgewezen, die vraagtekens niet in deze procedure aan de orde kunnen komen. De rechtbank kan immers – kort gezegd – toetsen of de Parkeerverordening rechtmatig is en of de Parkeerverordening een voldoende deugdelijke grondslag biedt voor de afwijzing van de parkeervergunning van eiser.Dat doet de rechtbank door bijvoorbeeld te kijken of de Parkeerverordening zorgvuldig tot stand is gekomen, of de keuzes goed zijn gemotiveerd en of alle belangen voldoende zijn afgewogen.
6. Als de rechtbank vervolgens kijkt naar de argumenten van eiser, dan vindt de rechtbank echter niet dat de Parkeerverordening onrechtmatig is of dat het een onvoldoende deugdelijke grondslag biedt voor de afwijzing van de parkeervergunning. Uit de Nota blijkt dat de gemeente de parkeersituatie in Weesp uitgebreid heeft onderzocht. De gemeente heeft daarbij onder andere onderzoek gedaan naar de parkeerdruk in de verschillende wijken. Kennelijk is er toen wel geconstateerd dat het druk was in de wijk van eiser. Daarnaast blijkt uit de Nota dat er meerdere inspraakmomenten voor bewoners zijn geweest. De rechtbank is verder niet gebleken dat de gemeente onvoldoende rekening heeft gehouden met de bewoners van Weesp, waaronder eiser. De gemeente heeft alleen het autobezit en parkeren ondergeschikt geacht aan een vitale en leefbare stad. Dat is een politieke keuze van de gemeente waar de rechtbank – zoals gezegd – niet over gaat. Datzelfde geldt voor zover de gemeente het klimaat bij die keuze heeft betrokken. Verder begrijpt de rechtbank de Nota en de Parkeerverordening zo dat de overgangstermijn voor het aanvragen van een tweede parkeervergunning bewust alleen is gecreëerd voor bewoners die op dat moment al een tweede auto hadden. Daarbij is toegelicht dat en waarom het niet de bedoeling is dat bewoners nog een tweede parkeervergunning zouden kunnen krijgen voor een nieuwe tweede auto. De evaluatie van de parkeervisie staat tot slot los van het bestreden besluit waar het in deze procedure overgaat. Daar kan de rechtbank daarom niets van vinden.
7. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat het college de Parkeerverordening aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen. De argumenten van eiser die hierop zien slagen niet.
Voorwaarden om voor een tweede parkeervergunning in aanmerking te komen
8. Eiser vindt dat aan hem een tweede parkeervergunning moet worden verleend. Hij voldoet weliswaar niet aan de voorwaarden zoals die zijn opgenomen in artikel 9, tweede lid, van de Parkeerverordening, maar er zijn ook andere artikelen in de Parkeerverordening op grond waarvan hij een tweede parkeervergunning zou kunnen en moeten krijgen. Eiser wijst dan op artikel 9, derde lid, artikel 23 en artikel 28 van de Parkeerverordening.
9. De rechtbank stelt vast dat in artikel 9, tweede lid, van de Parkeervergunning de voorwaarden zijn opgenomen waaraan moet worden voldaan om voor een tweede parkeervergunning in aanmerking te komen. Eén van die voorwaarden is dat de bewoner op 30 juni 2020 twee auto’s moet hebben. Aan die voorwaarde voldoet eiser niet. Op grond van artikel 22, eerste lid, van de Parkeerverordening wordt de vergunning dan geweigerd. In artikel 9, derde lid, en artikel 23 van de Parkeerverordening zijn geen andere gronden opgenomen op basis waarvan een tweede parkeervergunning aan eiser kan worden verleend. Zoals het college op de zitting heeft toegelicht, verwijst artikel 9, derde lid, van de Parkeerverordening naar het Uitwerkingsbesluit Parkeerverordening Weesp, waarin dezelfde voorwaarden als in artikel 9, tweede lid, van de Parkeerverordening staan. Artikel 23 van de Parkeerverordening ziet daarnaast op het geval dat iemand aan de voorwaarden voldoet, maar aan hem/haar geen parkeervergunning kan worden verleend, omdat het maximale aantal uit te geven parkeervergunningen is bereikt. In zo’n geval wordt iemand op de wachtlijst geplaatst. Omdat eiser niet aan de voorwaarden voldoet, komt hij niet voor een plek op de wachtlijst in aanmerking. Artikel 28 van de Parkeerverordening is tot slot de zogeheten ‘hardheidsclausule’ op grond waarvan het in bepaalde gevallen mogelijk is om – ook al wordt niet voldaan aan de voorwaarden – toch een vergunning te krijgen. De rechtbank gaat hieronder op die hardheidsclausule in.
10. Volgens eiser heeft het college in het bestreden besluit niet gereageerd op zijn standpunt dat het voor hem en zijn gezin noodzakelijk is om een tweede auto (en dus ook een tweede parkeervergunning) te hebben. Dat had het college wel moeten doen. Het is voor hem en zijn gezin noodzakelijk om een tweede auto te hebben, omdat eiser in de bouw werkt en een auto nodig heeft om naar zijn werk te gaan. Ook zijn vrouw heeft een auto nodig, omdat zij zware astma heeft. Haar werk is bovendien lastig te bereiken met het openbaar vervoer. In de coronatijd was/is dat voor haar extra moeilijk vanwege haar gezondheidsklachten. Daar komt bij dat eiser tot 2015 altijd twee auto’s heeft gehad en hij slechts drie maanden na de peildatum op 30 juni 2020 weer een tweede auto had. Ook vindt eiser dat alles onnodig lang heeft geduurd en is hij het oneens met de manier waarop de handhaving plaatsvindt (kort gezegd: tegen het verkeer inrijden en boetes uitdelen voor een ‘overtreding’ van een paar minuten).
11. De rechtbank begrijpt dat eiser zich onvoldoende gehoord voelt door het college. Het college heeft namelijk inderdaad in het bestreden besluit vrijwel geen aandacht besteed aan zijn persoonlijke situatie. Het college heeft – onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie – alleen aangegeven dat de situatie van eiser zich niet bijzonder onderscheidt van vele andere bewoners. Het college heeft echter niet gemotiveerd waarom hij dit vindt. Het besluit kent daarom een motiveringsgebrek. De rechtbank verklaart het beroep om die reden gegrond en vernietigt het bestreden besluit.
12. Dat betekent echter niet dat alsnog aan eiser een tweede parkeervergunning moet worden verleend. Het college heeft namelijk wel gelijk dat er streng moet worden gekeken naar de hardheidsclausule en dat er niet zomaar een uitzondering kan worden gemaakt op de regels. De rechtbank vindt het evenwel niet juist dat er alleen maar een uitzondering zou kunnen worden gemaakt als iemand terminaal ziek is, zoals het college op zitting heeft gezegd. Dat is een te beperkte invulling van de hardheidsclausule, nu die bepaling – en ook het evenredigheidsbeginsel – er juist voor zijn bedoeld om per individuele situatie te bekijken of er aanleiding is om van de regels af te wijken.
13. Dat gezegd hebbende, vindt de rechtbank niet dat er hier aanleiding is om af te wijken. Hoewel de rechtbank begrijpt dat één parkeervergunning eiser en zijn gezin in een lastig pakket brengt, vindt de rechtbank niet dat de situatie van eiser zodanig is dat er een uitzondering moet worden gemaakt. Er zijn namelijk meer mensen die een auto nodig hebben om naar werk te gaan. Daarnaast heeft eiser niet met bijvoorbeeld medische stukken onderbouwd waarom zijn vrouw vanwege haar gezondheid een tweede auto en in het verlengde daarvan een tweede parkeervergunning moet hebben. Het had op de weg van eiser gelegen om dat te doen, zeker nu hij van 2015 tot 2020 geen tweede auto heeft gehad. De enkele omstandigheid dat zijn vrouw weer meer is gaan werken, vindt de rechtbank onvoldoende. Dat alles zolang heeft geduurd, vindt de rechtbank tot slot – zoals ook op de zitting is gezegd – vervelend voor eiser, maar dat betekent niet dat hij in aanmerking komt voor een tweede parkeervergunning. Eiser heeft overigens ook een dwangsom gekregen. De rechtbank vindt daarom dat het college geen tweede parkeervergunning aan eiser hoefde te verlenen op grond van de hardheidsclausule.
14. Ten overvloede merkt de rechtbank tot slot nog op dat het punt van de handhaving losstaat van het bestreden besluit. De rechtbank kan daarom in deze procedure geen oordeel daarover geven.
Maakt eiser aanspraak op een vergoeding van kosten?
15. Eiser verzoekt om een vergoeding van in totaal € 13.258,50. Eiser vraagt de vergoeding voor de volgende verlet- en reiskosten:
- € 1.792,50 aan parkeerkosten;
- € 11.000,- aan (i) de tijd die is besteed aan het betaald parkeren, de controle van de handhavers en de bezwaar- en beroepsprocedures; en aan (ii) reiskosten in verband met de zitting.
16. Omdat het beroep gegrond is, komt eiser in aanmerking voor een vergoeding van het griffierecht van € 181,- en voor reiskosten in verband met de zitting van € 14,60.Op een vergoeding van andere kosten heeft eiser geen recht. Verletkosten zijn namelijk kosten van tijdverzuim in verband met de bezwaar- en/of beroepsprocedure. Het gaat dan niet om het lezen en schrijven van stukken, maar om bijvoorbeeld het bijwonen van de zitting. Het tijdverzuim in verband met de zitting moet dan vervolgens wel worden onderbouwd, bijvoorbeeld met een kopie van een loonstrook of verlofkaart. Dat heeft eiser niet gedaan. De parkeerkosten, boetes en de tijd die is besteed aan het betaald parkeren en de controle van handhavers zijn geen verletkosten. Omdat die kosten geen verletkosten zijn, zal de rechtbank het verzoek om vergoeding van deze kosten opvatten als een verzoek om schadevergoeding. Dat helpt eiser echter niet, want eiser heeft ook dan geen recht op een vergoeding van deze kosten. De rechtbank vernietigt weliswaar het bestreden besluit vanwege een motiveringsgebrek, maar de boetes en de parkeerkosten waarvoor eiser de vergoeding vraagt, zijn niet het gevolg van dit motiveringsgebrek. De rechtbank vindt namelijk dat het college wel terecht de tweede parkeervergunning heeft geweigerd.
17. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand, omdat het college wel terecht de parkeervergunning heeft geweigerd. Dat betekent dat er dus niet alsnog aan eiser een parkeervergunning moet worden verleend. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser de hierboven genoemde vergoeding voor het betaalde griffierecht en de reiskosten. Het college moet dit aan eiser betalen.